In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen ongegrond werd verklaard. Appellante, die uitviel met lichamelijke en psychische klachten, had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door een verzekeringsarts was opgesteld. De rechtbank oordeelde dat, hoewel appellante niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord, dit gebrek kon worden gepasseerd omdat er geen blijvende benadeling was aangetoond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte het niet horen had gepasseerd en dat het medisch onderzoek niet correct was uitgevoerd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de verzekeringsarts de verantwoordelijkheid had genomen voor het medisch onderzoek en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van de FML te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.