ECLI:NL:CRVB:2017:2460
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde voorschotten WW-uitkering door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een zelfstandige, had in 2010 een WW-uitkering aangevraagd en kreeg toestemming van het Uwv om tijdelijk werkzaamheden te verrichten voor de start van zijn eigen bedrijf. De uitkering werd als voorschot verstrekt, waarbij 70% van de inkomsten als zelfstandige in mindering werd gebracht. In 2014 stelde het Uwv vast dat de appellant te veel voorschotten had ontvangen, wat leidde tot een terugvorderingsbesluit van € 11.285,90. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de aanvangsdatum van de startperiode correct was vastgesteld op 31 januari 2011, ondanks dat de appellant pas in mei 2011 daadwerkelijk als zelfstandige begon. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht het bedrag van € 11.285,90 had teruggevorderd, aangezien dit bedrag onverschuldigd was betaald. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, omdat er geen onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor de appellant waren aangetoond. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 5 juli 2017.