Anders dan appellant aanvoert, blijkt uit de onderzoeksgegevens niet alleen dat hij in de te beoordelen periode buiten de opgegeven uren in de pizzeria aanwezig was, maar ook dat hij dan daadwerkelijk werkzaamheden voor de [bedrijf] verrichtte. Uit de fysieke waarnemingen die in de periode van 6 juni 2013 tot en met 29 juli 2013 zijn verricht blijkt dat appellant op verschillende dagen en tijden in of bij de [bedrijf] aanwezig was. Waargenomen is dat appellant pizza’s bezorgde of inkopen in- en uitlaadde voor de [bedrijf] , dat zijn fiets bij de [bedrijf] is aangetroffen, ook op andere dagen dan de dagen waarop appellant volgens zijn tegenover de sociale recherche afgelegde verklaring werkte. Appellant heeft op 13 augustus 2013 tegenover de sociale recherche verklaard dat hij meestal werkt van 18.00 uur tot 20.00 uur op donderdag en zondag en soms op een andere dag, dat hij soms blijft tot sluitingstijd (22.00 uur) of later en wel vaker naar de [bedrijf] gaat, soms wel iedere dag om te praten en koffie te drinken. Als hij daar is eet hij daar ook wel, waar hij niet voor hoeft te betalen. Hij gaat niet iedere dag, maar het gebeurt wel vaak, hij gaat meestal om 17:00 uur, maar het kan ook eerder zijn. Hij heeft dan ook wel eens wat bezorgd, maar dat was niet voor werk of geld. Uit vriendschap doet hij ook wel eens inkopen voor de [bedrijf] . De uren die hij heeft opgegeven zijn de uren die hij betaald kreeg. Op andere dagen dan hij aan het college had opgegeven hielp hij bij de [bedrijf] , maar kreeg daar dan geen geld voor. Soms kreeg hij dan wel van klanten een fooi. Appellant ziet dat niet als werken, omdat hij er, volgens zijn verklaring, geen geld voor kreeg. De eigenaar van de [bedrijf] , [naam 1] , heeft op
13 augustus 2013 bevestigd dat appellant soms inkopen voor het bedrijf deed en als hij niet werkt gewoon komt zitten en zegt dat H hem kan vragen als er werk is. Volgens H kwam appellant sinds twee of drie maanden geleden vaker. [naam 2] heeft, eveneens op
13 augustus 2013, verklaard dat zij als kok werkt op zondag, van een uur of vijf tot kwart over acht, dat er meestal één bezorger is, maar als het een drukke dag is er één bij komt. De bezorger die het meest werkt is appellant, de rest komt af en toe een keer. Appellant is er al als zij begint. Zij is al weg als de bezorger(s) weggaan. [naam 3] , die volgens haar verklaring van februari 2009 tot mei 2012 bij de [bedrijf] heeft gewerkt op vrijdagen van 17.00 uur tot 20.00 uur, heeft op 13 augustus 2013 verklaard dat appellant degene was die het meest bezorgde. Hij was er altijd eerder dan zij en als zij wegging bleef hij nog. Er werd volgens haar tot 21.00 uur bezorgd. Zij heeft voorts verklaard dat zij een maand of drie geleden nog een keer is ingevallen op een vrijdag en dat aan de situatie die zij omschreven heeft nog niets was veranderd, behalve dat [naam 4] , ook bezorger bij de [bedrijf] , er niet meer was. Ook uit de verklaringen van deze getuigen blijkt dus dat appellant meer bij de [bedrijf] werkte dan hij aan het college had opgegeven. De beroepsgrond faalt.