ECLI:NL:CRVB:2017:2398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
15/3390 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding voor behandelingen na dienstongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een gewezen militair die posttraumatische klachten van de lumbale wervelkolom heeft als gevolg van een dienstongeval in 1985. De appellant heeft verzocht om vergoeding voor extra chiropractiebehandelingen in verband met klachten van de cervicale wervelkolom. De minister van Defensie heeft dit verzoek afgewezen, omdat de behandelingen geen verband zouden houden met de dienstverbandaandoening. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 1 juni 2017 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de thoracale en cervicale klachten in verband staan met het dienstongeval. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter aangegeven dat de medische stukken alleen een contusie van de rugmusculatuur aantonen, zonder afwijkingen aan de wervels of tussenwervelschijven. De Raad voor de Rechtspraak heeft de bevindingen van de verzekeringsarts onderschreven en geconcludeerd dat de extra behandelingen uitsluitend voor andere klachten zijn gegeven dan de lage rugklachten waarvoor de appellant in dienst was.

De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2017.

Uitspraak

15/3390 MPW
Datum uitspraak: 13 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
2 april 2015, 14/5458 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2017. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J. Engels Linssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is gewezen militair en lijdt als gevolg van een dienstongeval in 1985 aan posttraumatische klachten van de lumbale wervelkolom (lage rugklachten). Voor deze klachten (“status na contusie rugmusculatuur”) is dienstverband aanvaard. Appellant ontvangt op grond van de Regeling gezondheidszorg een vergoeding voor onderhoudende accupunctuur- en chiropractiebehandelingen.
1.2.
Bij brief van 16 juni 2013 heeft appellant verzocht om een vergoeding voor twee extra behandelingen chiropractie in verband met een ernstig recidief van de klachten van de cervicale wervelkolom (halswervelkolom)
.
1.3.
Bij besluit van 3 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van
21 mei 2014, heeft de minister dit verzoek afgewezen op de grond dat de behandeling geen verband houdt met de dienstverbandaandoening.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant stelt dat hij reeds jarenlang behandelingen ondergaat voor klachten op verschillende niveaus van de rug (lumbaal, thoracaal en cervicaal). Het is volgens appellant vanzelfsprekend dat ook de thoracale en cervicale klachten in verband staan met het hem overkomen dienstongeval en met de dienstverbandaandoening.
4.2.
De bezwaarverzekeringsarts M. Levy heeft toegelicht dat uit de medische stukken blijkt dat bij het ongeval alleen sprake was van een contusie van de rugmusculatuur. Dit betekent dat het letsel alleen de weke delen (spieren met mogelijk bindweefsels) betrof. Er waren geen afwijkingen aan de wervels of tussenwervelschijven geconstateerd. Geen van de beschikbare onderzoeken die daarna zijn verricht laten afwijkingen zien die aan het dienstongeval te relateren zouden kunnen zijn; het zijn veeleer aangeboren toestanden of beelden passend bij degeneratieve leeftijdgebonden verandering. De conclusie van de verzekeringsarts is dat het geenszins aannemelijk is dat de in 1985 opgelopen contusie van de rugmusculatuur vele jaren later nieuwe, niet eerder aanwezige klachten kan geven.
4.3.
De Raad ziet geen reden om aan deze bevindingen te twijfelen. Duidelijk is dat de extra behandelingen waarvoor appellant een vergoeding heeft gevraagd, uitsluitend zijn gegeven voor andere klachten dan de lage rugklachten waarvoor dienstverband is aanvaard. De omstandigheid dat de reguliere onderhoudsbehandelingen die appellant onderging voor het geheel aan klachten wel zijn vergoed, leidt niet tot het oordeel dat ook de extra behandelingen moeten worden vergoed. De verzekeringsarts heeft toegelicht dat in de reguliere onderhoudsbehandelingen geen onderscheid mogelijk is tussen toepassing op klachten met of zonder dienstverband. De reguliere onderhoudsbehandelingen worden daarom geheel vergoed, hoewel ze niet alleen worden gegeven voor de klachten van de dienstverbandaandoening.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M.T. Boerlage en
M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) W.A.M. Ebbinge

HD