ECLI:NL:CRVB:2017:2392
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake vervroegde repatriëring
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaarschrift door de Minister van Defensie. Appellant was als [naam functie] uitgezonden naar Jordanië en werd op 19 november 2015 vervroegd gerepatrieerd. Hij maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaarschrift werd pas op 4 maart 2016 ontvangen, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken viel. De minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar werd geacht. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 15 november 2016.
Appellant stelde in hoger beroep dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was door het verwijtbare handelen van zijn rechtsbijstandverlener, die hem niet tijdig had geholpen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat, hoewel appellant zijn rechtsbijstandverlener actief had benaderd, dit niet betekende dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De Raad bevestigde dat het handelen of nalaten van de rechtsbijstandverlener voor risico van appellant komt. Er was geen sprake van onvoorziene omstandigheden die de termijnoverschrijding rechtvaardigden.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van griffier J. Smolders, op 13 juli 2017.