ECLI:NL:CRVB:2017:2378
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich op 25 oktober 2012 ziek meldde met pijnklachten aan de linker pols, had een verzoek ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 23 oktober 2014 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 24 mei 2017 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. C.J. Driessen, haar standpunt toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door M.J.H. Maas. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belastbaarheid van appellante correct was vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had op basis van een uitgebreide anamnese en lichamelijk onderzoek geconcludeerd dat appellante in staat was om arbeid te verrichten, mits de linkerhand en -arm werden gespaard.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet voldoende medische informatie had overgelegd om het standpunt van het Uwv te weerleggen. De klachten die appellante ervoer, waren niet voldoende onderbouwd met medische gegevens die een andere conclusie rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 juli 2017.