Uitspraak
OVERWEGINGEN
- de verklaringen van appellante tijdens het verhoor op 14 juli 2014, waarin zij zich geen naam van een inlenend bedrijf kon herinneren, de werklocaties niet kon aanduiden, geen achternamen of telefoonnummers van collega’s kon noemen en tegenstrijdig verklaarde over de uitbetaling van het loon en de ondertekening voor ontvangst daarvan;
- het feit dat appellante niet op de personeelslijst van [B.V.] voorkomt, het dienstverband niet in Suwinet is geregistreerd, [B.V.] over 2010 en 2011 geen bedrag aan loonheffing en fiscaal loon bij de Belastingdienst heeft aangegeven, de curator in het faillissement van [B.V.] geen administratie van het bedrijf heeft aangetroffen en het faillissement is opgeheven bij gebrek aan baten;
- de verklaring van [A], die van 13 december 2010 tot 4 mei 2011 directeur/eigenaar van [B.V.] was, dat bij [B.V.] schepen werden geschilderd, het bedrijf in de periode dat hij eigenaar was geen personeel in dienst had of opdrachtgevers had, dat er geen arbeidsovereenkomsten zijn opgemaakt of getekend en door hem geen administratie is bijgehouden.
3.1. In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake was van een dienstbetrekking. Aan de verklaringen van appellante tijdens het verhoor op 14 juli 2014 is niet de juiste waarde toegekend. Zij heeft drie voornamen van collega’s genoemd. Appellante heeft in hoger beroep een schriftelijke verklaring van een van deze collega’s, [B], overgelegd, inhoudend dat zij en appellante collega’s waren bij [B.V.] en daar inpakwerkzaamheden van bloemen hebben verricht en elkaar gezelschap hielden tijdens de pauzes. Appellante heeft voorts gedetailleerd verklaard over haar werkzaamheden en werkplekken. Het bestaan van een dienstbetrekking blijkt voorts uit de arbeidsovereenkomst, salarisspecificaties, kwitanties en ontslagbrief. Het vermoeden dat appellante nooit werkzaamheden heeft verricht is gebaseerd op onjuiste aannames. Het Uwv heeft nagelaten hier onderzoek naar te verrichten.