ECLI:NL:CRVB:2017:231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
23 januari 2017
Zaaknummer
16-261 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid van het Zorgkantoor om het persoonsgebonden budget lager vast te stellen en terug te vorderen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.J. Huizinga, had hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. die het persoonsgebonden budget (pgb) voor de jaren 2013 en 2014 lager had vastgesteld en teruggevorderd. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet heeft voldaan aan de verplichting om giraal te betalen aan zijn zorgverlener, wat de Zorgkantoor bevoegd maakte om het pgb te verlagen en het te veel ontvangen bedrag terug te vorderen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de gebrekkige zorgovereenkomst en de onduidelijke betalingsbewijzen van de appellant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet aan zijn verplichtingen had voldaan, en de Raad heeft deze conclusie bevestigd. De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor in redelijkheid tot zijn belangenafweging heeft kunnen komen en dat de omstandigheden die door de appellant zijn aangevoerd niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/261 AWBZ, 16/262 AWBZ
Datum uitspraak: 11 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2015, 15/340 en 15/3785 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J. Huizinga, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2016. Namens appellant is verschenen mr. Huizinga. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Hartman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft aan appellant voor de periode van 26 september 2013 tot en met 31 december 2013 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 4.531,27 (netto) voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Bij besluit van 22 mei 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 december 2014 (bestreden besluit 1), heeft het Zorgkantoor het pgb van appellant over de periode 26 september 2013 tot en met 31 december 2013 vastgesteld op € 0,- en het te veel ontvangen pgb ten bedrage van € 4.531,27 van appellant teruggevorderd. Het Zorgkantoor heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant contante betalingen heeft gedaan aan zijn zorgverlener
[naam zorgverlener] en dat met de overgelegde kwitanties, de gebrekkige zorgovereenkomst en de wisselende pinopnames niet objectief en verifieerbaar kan worden vastgesteld dat aan appellant zorg is verleend. Daarmee heeft appellant niet voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen. Bij de afweging van de belangen dienen de belangen van de appellant te wijken voor die van het Zorgkantoor.
1.3.
Het Zorgkantoor heeft appellant voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een pgb verleend van € 16.199,64 (netto) voor AWBZ-zorg.
1.4.
Bij besluit van 3 juni 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 augustus 2015 (bestreden besluit 2), heeft het Zorgkantoor het pgb van appellant over de periode
1. januari 2014 tot en met 31 december 2014 vastgesteld op € 0,- en het te veel ontvangen pgb ten bedrage van € 16.199,64 van appellant teruggevorderd. Daarbij heeft het Zorgkantoor zich op vergelijkbare overwegingen gebaseerd als genoemd onder 1.2.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen, zoals die zijn opgenomen in artikel 2.6.9 van de Regelgeving subsidies AWBZ (Rsa). Het Zorgkantoor was daarom bevoegd om het pgb van appellant over 2013 en 2014 lager vast te stellen en het te veel ontvangen pgb van appellant terug te vorderen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de belangenafweging niet juist is geweest. Appellant stelt aannemelijk te hebben gemaakt dat zorgverlener [naam zorgverlener] de zorg heeft verleend en dat hij het pgb heeft besteed aan de door de zorgverlener geboden zorg.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
In artikel 2.6.9, eerste lid, van de Rsa is opgenomen welke verplichtingen aan de verzekerde bij de verlening van een pgb worden opgelegd. In de onderdelen a, c, d en j van deze bepaling, zoals deze bepaling ten tijde hier van belang luidde en voor zover hier van belang is, is het volgende opgenomen. De verzekerde gebruikt het budget uitsluitend voor betaling van AWBZ-zorg. De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met de zorgverlener (zorgovereenkomst) waarin ten minste afspraken zijn opgenomen waaraan de declaraties van de zorgverlener moeten voldoen. De verzekerde stelt op verzoek van het Zorgkantoor de zorgovereenkomst en rekeningafschriften tot vijf jaar na de datum van de subsidievaststelling aan het Zorgkantoor ter beschikking. De verzekerde verricht uitsluitend girale betalingen aan de zorgverlener.
4.1.2.
Op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
4.1.3.
Op grond van artikel 4:95, vierde lid, tweede volzin, van de Awb kunnen onverschuldigd betaalde voorschotten worden teruggevorderd.
4.2.
Niet in geschil is dat niet is voldaan aan de aan appellant opgelegde verplichting, bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder j, van de Rsa, om giraal te betalen. Het Zorgkantoor was daarom bevoegd het pgb voor 2013 en 2014 lager vast te stellen.
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 1 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635), dient het Zorgkantoor de bevoegdheid om pgb’s lager vast te stellen uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging.
4.4.
De door appellant aangevoerde omstandigheden maken niet dat geoordeeld moet worden dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot zijn belangenafweging heeft kunnen komen. De omstandigheid dat de zorgverlener geen bankrekening had, ligt in de risicosfeer van appellant. De enkele stelling van appellant dat hij volledig afhankelijk is van de zorgverlener leidt niet tot een ander oordeel.
4.5.
Het Zorgkantoor heeft dan ook in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de pgb’s over 2013 en 2014 lager vast te stellen. Appellant heeft verder geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het Zorgkantoor niet redelijkerwijs tot terugvordering heeft kunnen overgaan.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.P.A. Boersma en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM