In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WIA-uitkering toe te kennen. De appellant had eerder een tussenuitspraak ontvangen waarin het Uwv werd opgedragen om de motivering van hun besluit te verbeteren, met name met betrekking tot de medische grondslag van de afwijzing. Het Uwv diende een rapport van een verzekeringsarts in, waarin werd gesteld dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking, ondanks de door de appellant geclaimde vermoeidheidsklachten. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de appellant, ondanks zijn klachten, in staat was om meer dan acht uur per dag actief te zijn. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de appellant geen recht had op een WIA-uitkering, en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg en verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant.