ECLI:NL:CRVB:2017:2290

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
15/7043 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens verzwegen onroerend goed in Turkije

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellanten, die sinds 1 april 2006 bijstand ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de AIO-uitkering per 1 april 2013 beëindigd, omdat appellanten niet langer in Nederland woonden. Naar aanleiding van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, uitgevoerd door de Svb, bleek dat appellanten onroerend goed in Turkije bezaten, wat niet was opgegeven. Dit onroerend goed bestond uit zes stukken grond en een woning, met een totale waarde van 90.000 Turkse Lira, wat boven de toegestane vermogensgrens van € 11.700,- ligt.

De Svb heeft vervolgens het recht op bijstand en AIO-aanvulling van appellanten ingetrokken over de periode van 1 april 2006 tot en met 31 maart 2013, omdat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van hun vermogen. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep zijn gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, omdat appellanten geen nieuwe argumenten hebben aangedragen die de eerdere beslissing van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen.

De Raad oordeelt dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat appellanten beschikten over vermogen dat boven de voor hen geldende vermogensgrens ligt en dat zij hun inlichtingenplicht hebben geschonden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.7043 WWB

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 september 2015, 15/1005 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Trabzon (Turkije) (appellante) en de erven en of rechtverkrijgenden van [appellant] (appellant), laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats], Trabzon (Turkije)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 4 juli 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. N.A. de Kock, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant is op 31 december 2016 overleden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. Namens appellante is
mr. De Kock verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten ontvingen sinds 1 april 2006 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), tot 1 januari 2009 van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld en vanaf deze datum van de Svb. De Svb heeft de AIO-uitkering met ingang van 1 april 2013 beëindigd omdat appellanten met ingang van die datum niet langer in Nederland woonden.
1.2.
Naar aanleiding van het in het aanvraagformulier remigratie-uitkering door appellanten opgegeven adres - [adres] (Turkije) - heeft een medewerker van de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Svb een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader heeft een medewerker van het Bureau Attaché voor Sociale Zaken te Ankara onderzoek verricht in Turkije. De bevindingen van het in Turkije verrichte onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksverslag van 4 oktober 2013. Uit dit verslag komt naar voren dat in de periode dat appellanten de bijstand ontvingen op naam van appellant zes stukken grond stonden geregistreerd en op één daarvan zich een woning bevond. Blijkens een bij het onderzoeksverslag gevoegd taxatierapport van 29 september 2013 zijn de woning en het perceel grond met de aanduiding kavel [nummer en perceel], waarop die woning is gebouwd, getaxeerd op totaal 90.000 Turkse Lira, omgerekend € 38.461,54.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van
28 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 januari 2015 (bestreden besluit), het recht op bijstand en AIO-aanvulling van appellanten in te trekken over de periode van
1 april 2006 tot en met 31 maart 2013. De besluitvorming berust op de overweging dat appellanten over vermogen beschikken dat in de gehele periode meer bedroeg dan het voor hen geldende grensbedrag van € 11.700,-. Door geen opgave te doen van dit vermogen hebben appellanten de inlichtingenverplichting geschonden waardoor er ten onrechte bijstand en een AIO-aanvulling is verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen, waarbij appellanten als eisers worden aangeduid:
“[..]
3.5
Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgt dat uit het feit dat onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een uitkeringsgerechtigde staan geregistreerd de vooronderstelling gerechtvaardigd is dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover de uitkeringsgerechtigde beschikt dan wel redelijkerwijs kan beschikken (zie de uitspraak van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9172). Het is dan aan eisers om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
3.6 […]
uit het onderzoeksverslag blijkt dat in het kadaster in Turkije zes landbouwgronden en een woning op naam van eiser staan geregistreerd. Voorts blijkt uit het onderzoeksverslag dat eiser ten aanzien van deze onroerende zaken aangiftes voor onroerende zaaksbelasting in Turkije heeft gedaan. Daarmee heeft verweerder zich, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.5 is overwogen, terecht op het standpunt gesteld dat de onroerende zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover eisers beschikking hadden of redelijkerwijs konden hebben. De rechtbank stelt voorts vast dat eisers geen stukken hebben overgelegd om hun stellingen te staven dat zij niet over de landbouwgronden en de woning in Turkije kunnen beschikken. Voorts is gebleken dat eisers woonachtig zijn in de woning in Turkije. Reeds daarom hebben zij niet bewezen dat zij niet over de landbouwgronden en de woning kunnen beschikken. Voor zover eisers hebben beoogd aan te voeren dat zij de onroerende zaken in Turkije niet te gelde kunnen maken, is dat slechts een stelling die eisers niet aannemelijk hebben gemaakt.
3.7
De stellingen dat in het onderzoeksverslag van een onjuiste waarde van de onroerende zaken is uitgegaan en dat een onjuiste vierkante meterprijs is gehanteerd voor de taxatie daarvan hebben eisers evenmin met stukken gestaafd. Gelet daarop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers in de in geding zijnde periode beschikten of redelijkerwijs konden beschikken over vermogen dat boven de voor hen geldende vermogensgrens ligt.
3.8
Gesteld noch gebleken is dat eisers ooit hebben gemeld dat zij in het bezit waren van onroerende zaken in Turkije, hetgeen zij op grond van artikel 17 van de WWB wel hadden moeten doen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Verweerder was daarom gehouden tot intrekking van het recht op bijstand en de AIO-aanvulling over te gaan. [..]”
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en E.C.R. Schut en M. Schoneveld als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) J. Tuit

HD