ECLI:NL:CRVB:2017:225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2017
Publicatiedatum
23 januari 2017
Zaaknummer
15/4550 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overgang naar LFNP-functie en matching van functies binnen de politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de korpschef van politie met betrekking tot de overgang naar een LFNP-functie. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 januari 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2015. De appellant, die werkzaam is als docent, betwist de toekenning van de LFNP-functie van Docent B, met als vakgebied Docenten, en stelt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied. De Raad overweegt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de korpschef op goede gronden de LFNP-functie aan de appellant heeft toegekend. De Raad oordeelt dat de keuze voor het domein Ondersteuning en het vakgebied Docenten voldoende gemotiveerd is en dat de appellant niet kan aantonen dat de door de korpschef gemaakte keuze onjuist is. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

15/4550 AW
Datum uitspraak: 12 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2015, 14/2082 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Scheggetman hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van Docent C, salarisschaal 9.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Docent B, met als vakgebied Docenten, gewaardeerd in salarisschaal 9. Bij besluit van 14 mei 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat de Raad in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat er aan de inhoud of wijze van totstandkoming van de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling) zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten en dat de transponeringstabel, hoewel deze het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen reden om daarover thans anders te oordelen.
4.2.1.
Appellant heeft betoogd dat de korpschef bij de keuze voor het domein Ondersteuning in strijd heeft gehandeld met artikel 3, vierde lid, van de Regeling, nu de korpschef ten onrechte niet de door de Regeling voorgeschreven volgorde heeft gehanteerd, waarbij eerst het meest vergelijkbare domein dient te worden bepaald en vervolgens pas het meest vergelijkbare vakgebied. Appellant heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 mei 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:4736.
4.2.2.
Appellant heeft met dit betoog niet aannemelijk gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied. Uit de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 (Handleiding) kan niet worden afgeleid dat daarin een van de Regeling afwijkende - door de korpschef in het onderhavige geval gevolgde - volgorde is voorgeschreven. Ook anderszins is van strijd met artikel 3, vierde lid, van de Regeling niet gebleken. Appellants stelling dat bij de matching niet de door de Regeling dwingend voorgeschreven volgorde is gehanteerd, vindt ook geen steun in het functievergelijkingsformulier waarin de motivering van de bestreden matching is opgenomen. Volgens dit formulier is voor het domein Ondersteuning als het meest vergelijkbare gekozen omdat uit de korpsfunctie(beschrijving) blijkt dat een bijdrage wordt geleverd aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie, terwijl tegelijkertijd uit de korpsfunctie(beschrijving) blijkt dat geen of een beperkte bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken. Blijkens het formulier is binnen dit domein vervolgens gekozen voor het vakgebied docenten op grond van de daarbij weergegeven - onder 4.3.3 nader aan te halen - motivering. Voor de keuze van de LFNP-functie binnen het vakgebied is in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving de salarisschaal bepalend geacht. Het betoog slaagt niet.
4.3.1.
Appellant heeft betoogd dat het resultaat van de matching onhoudbaar is te achten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat wat betreft zijn (korps)functie niet het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar is, maar het domein Uitvoering. Appellant traint als ‘operationeel docent’ (toekomstige) executieve politieambtenaren. Hij geeft weliswaar les, maar het gaat daarbij om lessen in de praktijk waarbij operationele taken worden verricht in gevaarvolle situaties met alle risico’s van dien.
4.3.2.
De functie van Docent C is blijkens de korpsfunctiebeschrijving gericht op het leveren van een bijdrage aan de realisatie van de opleidings- en leerdoelstellingen door opleidings- en leeractiviteiten te organiseren, uit te voeren en inhoudelijk de kwaliteit hiervan te bewaken. Blijkens de in de korpsfunctiebeschrijving opgenomen werkomschrijving/beschrijving van de kernactiviteiten behoort tot de taken van de Docent C onder meer: het verzorgen en organiseren van theorie- en praktijklessen voor meerdere vakgebieden (rechts- en wetskennis, milieu, recherchebasiskennis en -vaardigheden, fysieke en mentale vorming, vuurwapeninstructie en benaderingstechniek, instructie hondengeleiders, automatisering en gedragsgerichte trainingen).
4.3.3.
Blijkens het functievergelijkingsformulier is binnen het domein Ondersteuning gekozen voor het vakgebied Docenten op grond van de volgende overwegingen:
“Docenten dragen bij aan een effectieve en efficiënte organisatie door cursisten op te leiden tot competente medewerkers, die daarmee beschikken over politiespecifieke kennis, vaardigheden en gedragskenmerken (competenties), in overeenstemming met de gevraagde deskundigheid in hun (beoogde) functie, voor nu en in de toekomst. Docenten ontwikkelen onderwijspakketten die nauw aansluiten aan de actuele deskundigheidsvereisten in vastgestelde functies van de Nederlandse Politie. Voor dit vakgebied is gekozen, omdat de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden uit de korpsfunctie hiermee het meest vergelijkbaar is.”
4.3.4.
De kern van de korpsfunctie van appellant bestaat - zo volgt uit 4.3.2 - uit kennisoverdracht en/of het bijbrengen van vaardigheden. Blijkens pagina 50 van de Handleiding is het wezenskenmerk van een docent de overdracht van kennis en/of het aanleren van vaardigheden. Indien uit een korpsfunctiebeschrijving blijkt dat in overwegende mate sprake is van de hiervoor bedoelde elementen, is het domein Ondersteuning, vakgebieden Docenten, het meest vergelijkbaar. Dat het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar is, volgt uit de keuze zoals gemaakt in het systeem LFNP. In dit domein komt immers het vakgebied Docenten voor. Dat een docent mogelijkerwijze deelneemt of ter plaatse doceert aan de (dagelijkse) politiepraktijk en/of zelf risico loopt in het kader van praktijklessen, maakt vorenstaande niet anders, gelet op meergenoemde systeemkeuze, aldus de Handleiding. Gelet op de korpsfunctiebeschrijving, de toelichting in de Handleiding alsmede de in het functievergelijkingsformulier gegeven motivering, acht de Raad de keuze voor het domein Ondersteuning voldoende (inzichtelijk) gemotiveerd (vergelijk de uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710).
4.4.
In aanmerking genomen dat het hoofdbestanddeel van de korpsfunctie van appellant bestaat uit kennisoverdracht en/of het bijbrengen van vaardigheden, heeft de korpschef op goede gronden de LFNP-functie van Docent B, met als vakgebied Docenten, aan appellant toegekend.
4.5.
De conclusie is dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende voor de conclusie dat het resultaat van de matching (anderszins) onhoudbaar is te achten.
4.6.1.
Het betoog van appellant dat zijn beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in
artikel 5, vierde lid, van de Regeling ten onrechte is verworpen, slaagt evenmin. De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellant naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van deze bepaling. Uit de meergenoemde Handleiding volgt dat het een bewuste keuze is geweest om docenten onder te brengen in het domein Ondersteuning.
4.6.2.
Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is bovendien inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. Voor zover appellant zich beroept op een verschraling van zijn taken en verantwoordelijkheden leidt dit niet tot een ander oordeel. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De Raad verwijst naar de meergenoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550.
4.6.3.
Daarbij komt dat bij de overgang naar het LFNP feitelijk niets wijzigt aan de opgedragen werkzaamheden tot het moment waarop de ambtenaar in het kader van de vorming van de nationale politie wordt geplaatst of wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat. De Raad tekent overigens nog aan dat - zoals ook is vermeld in de toelichting op artikel 8 van de Regeling - in artikel 6 van het Besluit bezoldiging politie is vastgelegd dat geen enkele ambtenaar er door de invoering van het LFNP in salaris op achteruit gaat. De voor de ambtenaar geldende salarisschaal en de vooruitzichten in die schaal blijven gegarandeerd, alsmede de rang van de ambtenaar, aldus de toelichting. Ook de executieve status van de ambtenaar is volgens die toelichting gewaarborgd. Verwezen wordt in dat verband naar artikel 99i, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie. Er is dan ook geen grond om aan te nemen dat appellant negatieve (financiële) gevolgen zal ondervinden van het bestreden besluit (vergelijk de uitspraak van 25 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3173).
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) P.W.J. Hospel

HD