Uitspraak
7 december 2015, 15/3117 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsverlening aan appellant, die als stratenmaker en hovenier werkzaam was. Appellant heeft op 19 augustus 2013 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). Het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug heeft op 8 oktober 2013 bijstand toegekend in de vorm van een renteloze geldlening, in afwachting van de definitieve vaststelling van het recht op bijstand. Bij besluit van 20 januari 2015 heeft het dagelijks bestuur het recht op bijstand definitief vastgesteld en de kosten van bijstand over de periode van 1 augustus 2013 tot en met 31 december 2013 teruggevorderd, omdat het netto-bedrijfsinkomen van appellant hoger was dan de voor hem geldende bijstandsnorm.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. In hoger beroep heeft appellant zich beroepen op het vertrouwensbeginsel, stellende dat hij erop mocht vertrouwen dat er geen terugvordering zou plaatsvinden, omdat hij bij de aanvraag bedrijfsgegevens had overgelegd die zijn inkomsten aantoonde. De Raad overweegt dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als er een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging is gedaan door het bevoegde orgaan. De Raad concludeert dat uit het toekenningsbesluit niet kan worden afgeleid dat een dergelijke toezegging is gedaan.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond is voor toewijzing. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden in het openbaar uitspraak hebben gedaan op 27 juni 2017.