ECLI:NL:CRVB:2017:2239

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
16/7030 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om aanstelling in FPS-fase 3 en de toepassing van het AMAR

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. De appellant, die van 1 juni 2006 tot 1 juni 2011 tijdelijk was aangesteld als militair bij de Koninklijke Marechaussee, verzocht om een aanstelling in fase 3 van het Flexibel Personeelssysteem (FPS). De Raad oordeelde dat artikel 30 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) niet voorziet in de mogelijkheid om vanuit een tijdelijke aanstelling naar fase 3 over te gaan. De Raad bevestigde dat de aanstelling van de appellant tijdelijk was en niet bedoeld om een loopbaan binnen Defensie te bieden. De minister van Defensie had het verzoek van de appellant om doorstroming naar fase 3 terecht afgewezen, aangezien de regelgeving enkel militairen in fase 1 of 2 de mogelijkheid biedt om een verzoek in te dienen. De Raad concludeerde dat de afwijzing van het verzoek in rechte standhoudt en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/7030 MAW
Datum uitspraak: 22 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 3 oktober 2016, 16/6104 en 16/6105 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Duijvelshoff, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Duijvelshoff. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E.C.H. Pot.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was van 1 juni 2006 tot 1 juni 2011 aangesteld voor bepaalde tijd (BBT) als [naam functie] van het [naam korps] van de Koninklijke Marechaussee (KMar).
1.2.
Bij koninklijk besluit van 14 maart 2011 is appellant op grond van artikel 11, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement ( AMAR) met ingang van 1 juni 2011 tijdelijk heraangesteld bij het beroepspersoneel van de krijgsmacht voor de duur dat hij een functie vervult als [naam functie] . Bij brief van 17 februari 2011 is appellant bericht dat de verwachte einddatum van plaatsing op de functie 1 juni 2016 is.
1.3.
Bij besluit van 14 januari 2014, genomen in verband met een reorganisatie, is appellant geplaatst in de functie van [naam functie] van het [naam korps] en is hem onder meer meegedeeld dat, aangezien sprake is van een voortzetting van de vervulling van de huidige functie, de periode van de huidige duur van de functievervulling doorloopt, te weten tot 1 juni 2016.
1.4.
Bij rekest van 5 oktober 2015 heeft appellant, voor zover van belang, verzocht om aanstelling bij de krijgsmacht in fase 3 van het Flexibel Personeelssysteem (FPS) als [naam functie] van het [naam korps] van de KMar.
1.5.
Bij besluit van 10 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 juni 2016 (bestreden besluit), is afwijzend beslist op het verzoek.
1.6.
Op 4 januari 2016 heeft de minister appellant meegedeeld dat de tijdelijke aanstelling op grond van artikel 11, derde lid, van het AMAR met ingang van 1 juni 2016 van rechtswege eindigt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 januari 2008 is bij Defensie het FPS ingevoerd. Binnen het FPS worden drie fases onderscheiden in de loopbaan van de militair. Daarbij zijn de tot dan toe bestaande verschillen in rechtspositie tussen militairen aangesteld voor bepaalde tijd (BBT-ers) en voor onbepaalde tijd (BOT-ers) niet teniet gedaan. De BBT-ers gaan functioneren in de fasen 1 en 2, terwijl op de BOT-ers de rechtspositie voor het militair personeel in fase 3 van toepassing wordt. Fase 3 eindigt in beginsel bij het leeftijdsontslag van de militair. Voor militairen met een
BBT-aanstelling die op 31 december 2007 in dienst waren, is in hoofdstuk 12 van het AMAR overgangsrecht opgenomen. Hierin is neergelegd dat de BBT-er ook na 1 januari 2008 zijn BBT-aanstelling behoudt en dat eervol ontslag wordt verleend vanwege het eindigen van de tijd waarvoor de aanstelling is geschied. Wel is er de mogelijkheid om de aanstelling van de BBT-er tijdens of na afloop van zijn aanstelling om te zetten in een aanstelling in één van de FPS-fasen.
4.2.
De aanstelling van appellant als BBT-er is geëindigd op 1 juni 2011. Er is destijds van afgezien om tijdens of na afloop van de aanstelling als BBT-er een aanstelling in één van de FPS-fasen te verlenen. Die besluitvorming is door appellant niet aangevochten, zodat deze rechtens onaantastbaar is geworden.
4.3.
In plaats van een aanstelling in één van de FPS-fasen, is aan appellant na afloop van de aanstelling als BBT-er een aanstelling op grond van artikel 11, eerste lid, van het AMAR verleend. In dit artikellid is bepaald dat wegens en voor de duur van de vervulling van een functie die niet door reeds in werkelijke dienst verblijvende militairen kan worden vervuld, in bijzondere gevallen tijdelijke aanstelling als militair bij het beroepspersoneel kan plaatsvinden.
4.4.
Appellant heeft na afloop van laatstbedoelde aanstelling verzocht om een aanstelling in FPS-fase 3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de minister dit verzoek niet heeft behoeven te honoreren. Artikel 30 van het AMAR, waarin de doorstroom naar fase 3 is geregeld, voorziet niet in de mogelijkheid om vanuit een aanstelling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het AMAR naar die fase over te gaan. Het derde lid van die bepaling opent slechts voor militairen in fase 1 of 2 de mogelijkheid om een verzoek om doorstroming naar fase 3 in te dienen. Namens de minister is ter zitting van de Raad toegelicht dat aanstellingen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het AMAR strikt tijdelijk zijn bedoeld en uitdrukkelijk buiten de reguliere doorstroomkanalen vallen. Aan appellant is bij zijn aanstelling op grond van genoemd artikellid dan ook te kennen gegeven dat hij niet wordt uitgezonden en niet in de gelegenheid wordt gesteld om deel te nemen aan het functietoewijzingsproces of aan (loopbaan)opleidingen. Voor appellant diende daarmee duidelijk te zijn dat zijn aanstelling tijdelijk was en niet was bedoeld om hem een loopbaan te bieden binnen Defensie conform de geldende regelgeving.
4.5.
Het AMAR bevat geen bepalingen op grond waarvan tijdelijke aanstellingen van rechtswege worden omgezet in een vaste aanstelling. Er is geen grond om, zoals door appellant bepleit, de onder meer in artikel 7:668a van het Burgerlijk Wetboek en artikel 7, achtste lid, van het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie neergelegde materiële norm van overeenkomstige toepassing te achten (zie de uitspraak van de Raad van 1 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7454).
4.6.
Het door appellant gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, reeds omdat in de door appellant genoemde gevallen geen sprake was van een aanstelling in FPS-fase 3 vanuit een tijdelijke aanstelling op grond van artikel 11, eerste lid, van het AMAR. Van een onvoorwaardelijke, uitdrukkelijke ondubbelzinnige toezegging dat appellant na ommekomst van het tijdelijk dienstverband in dienst zou kunnen blijven, is evenmin gebleken.
4.7.
Het overwogene onder 4.1 tot en met 4.6 betekent dat de afwijzing van het verzoek van appellant om een aanstelling in FPS-fase 3, in rechte standhoudt. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en B.J. van de Griend en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) J. Tuit

HD