In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2017, wordt de verantwoordelijkheid van Nederland voor de zorgkosten van een in het Verenigd Koninkrijk woonachtige appellante besproken. Appellante ontving een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en was als verdragsgerechtigde aangemerkt door het CAK. Dit hield in dat zij recht had op zorg in haar woonland, maar ook een buitenlandbijdrage verschuldigd was aan Nederland. De Raad oordeelt dat Nederland op basis van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 883/2004 verantwoordelijk is voor de betaling van zorgkosten in het woonland van appellante en dat het CAK deze buitenlandbijdrage mag heffen en inhouden op de WIA-uitkering. Appellante betwistte de buitenlandbijdrage, stellende dat haar medische kosten niet ten laste van Nederland komen, maar de Raad oordeelt dat de bijdrageplicht van appellante niet wordt beïnvloed door de gratis zorg in het Verenigd Koninkrijk. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard, en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de dwingende voorschriften in de Zorgverzekeringswet over de berekening van de buitenlandbijdrage, waarbij matiging of kwijtschelding niet mogelijk is.