ECLI:NL:CRVB:2017:2190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
15/3396 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van een persoonsgebonden budget door het Zorgkantoor na niet-naleving van verplichtingen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor, nadat de betrokkene, die in 2013 ernstig ziek was, niet voldeed aan de verplichtingen verbonden aan het pgb. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de erven van de betrokkene tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het beroep ongegrond verklaard, omdat het pgb niet volledig was aangewend voor de geïndiceerde zorg, maar deels was besteed aan begrafeniskosten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen dan het bij verlening bepaalde bedrag. De Raad heeft begrip voor de moeilijke situatie van de echtgenoot van de betrokkene, maar concludeert dat er geen omstandigheden zijn die maken dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot de belangenafweging heeft kunnen komen. De Raad wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond voor toewijzing is. De uitspraak is gedaan op 21 juni 2017.

Uitspraak

15/3396 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 april 2015, 14/3388 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de erven van [betrokkene] , laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
CZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 21 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M. Spek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting op 10 mei 2017. Namens appellanten zijn verschenen mr. M. Spek en [naam echtgenoot] . Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Hassel.

OVERWEGINGEN

1.1.
[betrokkene] (betrokkene) was in 2013 ernstig ziek. Zij is gedurende haar ziekbed onder meer verzorgd door haar echtgenoot [naam echtgenoot] en haar zus [naam zus] .
1.2.
Aan betrokkene is – voor zover hier van belang – op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) voor het jaar 2013 een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend groot
€ 51.755,33.
1.3.
Betrokkene is op 22 mei 2013 overleden.
1.4.
Aan betrokkene is in 2013 een bedrag aan voorschotten op het pgb betaald groot
€ 39.928,02.
1.5.
Bij besluit van 14 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor,
beslissend op bezwaar, het pgb voor 2013 vastgesteld op een bedrag van € 27.629,93. Het Zorgkantoor heeft bij dit besluit rekening gehouden met de periode waarvoor recht heeft bestaan op het pgb. Het verschil tussen de uitbetaalde voorschotten en het vastgestelde bedrag, zijnde een bedrag van € 12.298,09, wordt teruggevorderd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat niet het volledige bedrag van het verleende pgb is verantwoord, omdat niet is voldaan aan de verplichtingen verbonden aan het pgb. Volgens het Zorgkantoor zijn er geen omstandigheden die maken dat de terugvordering in dit geval onredelijk is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat niet in geschil is dat het toegekende pgb niet (volledig) is aangewend voor de geïndiceerde zorg, doordat het pgb is besteed aan de begrafeniskosten van betrokkene, en dat evenmin in geschil is dat de zorgverlener niet giraal is betaald. Het Zorgkantoor was daarom bevoegd om een deel van de betaalde voorschotten terug te vorderen. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan het Zorgkantoor bij de belangenafweging van terugvordering had dienen af te zien.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat weliswaar niet is voldaan aan de verplichtingen verbonden aan het pgb, maar dat de belangenafweging anders had moet uitvallen. [naam echtgenoot] had ten tijde van de verzorging van betrokkene geen gelegenheid om zich te verdiepen in de verplichtingen verbonden aan het pgb. Hij heeft inmiddels de zorg verleend door [naam zus] giraal aan haar betaald. Appellanten hebben een verzoek om schadevergoeding gedaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat niet is voldaan aan de verplichtingen verbonden aan het pgb zoals neergelegd in artikel 2.6.9 van de Rsa en dat het Zorgkantoor bevoegd was het pgb lager vast te stellen dan het bij de verlening bepaalde bedrag.
4.2.
Uit de aangevallen uitspraak volgt ook dat de rechtbank er acht op heeft geslagen dat het Zorgkantoor de bevoegdheid om pgb’s lager vast te stellen dient uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging.
4.3.
Alhoewel de Raad begrip heeft voor de moeilijke situatie waarin [naam echtgenoot] zich bevond ten tijde van de ziekte van betrokkene, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat er geen omstandigheden zijn op grond waarvan het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. Ook in moeilijke situaties als hier aan de orde is het noodzakelijk dat wordt bezien welke voorwaarden zijn verbonden aan de besteding van het pgb. De begrafeniskosten waaraan het pgb deels is besteed zijn geen kosten van AWBZ-zorg. Bovendien is [naam zus] in de verantwoordingsperiode niet giraal betaald voor de door haar verleende zorg. Uit de door [naam echtgenoot] ter zitting gegeven toelichting kan evenmin worden vastgesteld dat het pgb (alsnog) aan AWBZ-zorg is verleend. Dat [naam zus] naar is gesteld alsnog giraal is betaald neemt niet weg dat het bij voorschot uitbetaalde pgb is aangewend voor de kosten van de begrafenis en dat de alsnog gedane betalingen aan [naam zus] niet op inzichtelijke wijze zijn gekoppeld aan de verrichte werkzaamheden.
4.4.
Uit de aangevallen uitspraak volgt tevens dat de rechtbank er acht op heeft geslagen dat ook de in artikel 4:95 van de Awb neergelegde mogelijkheid tot terugvordering er één van discretionaire aard is. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellanten geen omstandigheden hebben aangevoerd op grond waarvan het Zorgkantoor niet redelijkerwijs tot terugvordering van een bedrag van € 12.298,09 heeft kunnen overgaan.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding is geen grond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.A. Boersma en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2017.
(getekend) J. Brand
(getekend) B. Dogan

SS