ECLI:NL:CRVB:2017:218

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
23 januari 2017
Zaaknummer
10/4736 INBURG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding na nieuw besluit door de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2017, betreft het een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Breda van 12 juli 2010. De Centrale Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, omdat de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda, naar aanleiding van een eerdere tussenuitspraak, een nieuw besluit heeft genomen dat tegemoetkomt aan de bezwaren van appellante. Dit nieuwe besluit, genomen op 29 augustus 2016 en aangevuld op 6 september 2016, verklaarde het bezwaar van appellante gegrond.

De Centrale Raad heeft vastgesteld dat er geen geschil meer bestaat over de vergoeding van de kosten in bezwaar, maar dat er nog wel een geschil is over de hoogte van de proceskostenvergoeding. De Commissie heeft aangegeven dat er mogelijk sprake is van samenhangende zaken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, maar de Raad oordeelt dat de feitelijke en procedurele vraagstukken voldoende verschillend zijn om geen correctie op de hoogte van de proceskostenvergoeding toe te passen.

De Centrale Raad heeft de Commissie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante tot een totaalbedrag van € 6.008,81, inclusief kosten voor rechtsbijstand, reiskosten en kosten voor de tolk. Tevens is de Commissie verplicht om het griffierecht van in totaal € 152,- aan appellante te vergoeden. De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van griffier M.D.F. de Moor, en is openbaar uitgesproken op 20 januari 2017.

Uitspraak

10/4736 INBURG
Datum uitspraak: 20 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 12 juli 2010, 10/1331 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (Commissie)
PROCESVERLOOP
Voor een overzicht van het procesverloop wordt verwezen naar de tussenuitspraak van
27 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2155) waarin de Commissie is opgedragen het gebrek in het bestreden besluit binnen zes weken na verzending van die uitspraak te herstellen.
De Commissie heeft, met een brief van 30 augustus 2016, laten weten op 29 augustus 2016 een nieuwe beslissing op bezwaar te hebben genomen, waarin het bezwaar gegrond is verklaard. Partijen hebben nog enkele malen schriftelijk op elkaars standpunten gereageerd. De Commissie heeft op 6 september 2016 laten weten het besluit van 29 augustus 2016 aangevuld te hebben met de toekenning van kosten in bezwaar.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108 van de Awb, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten en de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uiteenzetting van de feiten waarvan bij de oordeelsvorming wordt uitgegaan wordt verwezen naar de tussenuitspraak van 27 mei 2016. Hier wordt volstaan met het volgende.
2.1.
Nu met het besluit van 29 augustus 2016, aangevuld op 6 september 2016, aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen, moet vastgesteld worden dat de aangevallen uitspraak vernietigd dient te worden. Tevens moet vastgesteld worden dat tussen partijen nog slechts in geding is de hoogte van de aan appellante toekomende vergoeding van (proces)kosten.
2.2.
Uit de nader door de Commissie ingezonden reactie van 22 september 2016 blijkt dat tussen partijen niet meer in geschil is dat de Commissie aan appellante zal vergoeden de kosten in bezwaar. Omtrent de proceskosten bestaat evenmin meer een verschil van mening over de voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen, alsmede over de reiskosten en de vergoeding van de kosten van de tolk. De Commissie meent echter dat er mogelijkerwijs sprake is van samenhangende zaken bij de behandeling van het geding bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof).
2.3.
De vraagstelling aan het Hof had betrekking op een tweetal gedingen, waarvan het geding van appellante er één was. Hoewel de onderliggende rechtsvraag in beide gedingen gelijk was, waren de feitelijke en procedurele vraagstukken zodanig van elkaar verschillend, dat er geen aanleiding bestaat voor de toekenning van proceskosten aan appellante een correctie op de hoogte toe te passen via de wegingsfactor. Daarom zal de Commissie veroordeeld worden tot vergoeding van proceskosten van in totaal € 5.692,50 voor verleende rechtsbijstand,
€ 118,20 aan reiskosten en € 198,11 aan kosten van de tolk. In totaal is dit € 6.008,81.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak en het besluit van 25 februari 2010;
  • veroordeelt de Commissie in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
€ 6.008,81;
- bepaalt dat de Commissie aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.D.F. de Moor

NK