In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de verlaging en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellante was verleend door Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. voor zorg in het jaar 2012. Het Zorgkantoor had het pgb vastgesteld op nihil en de eerder betaalde voorschotten van € 39.366,20 teruggevorderd, omdat appellante niet had voldaan aan de verplichtingen die aan het pgb waren verbonden, met name het verrichten van girale betalingen aan zorgverleners.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in 2012 haar zorgverleners niet giraal heeft betaald, wat in strijd is met de verplichtingen uit de Regeling subsidies AWBZ. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen. Appellante voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar persoonlijke omstandigheden en dat er geen evenredige belangenafweging had plaatsgevonden. De Raad oordeelde echter dat het Zorgkantoor in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen, gezien de niet-naleving van de verplichtingen door appellante.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om het Zorgkantoor te dwingen af te zien van terugvordering. De uitspraak benadrukt het belang van het handhaven van de verplichtingen die aan de verstrekking van een pgb zijn verbonden, en dat het Zorgkantoor in dit geval redelijkerwijs tot terugvordering kon overgaan. De financiële nood van appellante zal bij de invordering in overweging worden genomen, maar dit rechtvaardigt niet het niet-naleven van de verplichtingen.