ECLI:NL:CRVB:2017:2166
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bijzondere bijstand voor kosten van privédetective in het kader van kinderalimentatie
In deze zaak gaat het om een aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand voor de kosten van een onderzoek door een privédetective, die zij nodig achtte om aan te tonen dat haar ex-echtgenoot zwarte inkomsten had en daardoor een hogere draagkracht bezat dan door de rechtbank was vastgesteld. Appellante ontving sinds 4 november 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had in 2014 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 11.238,48. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten voor het inhuren van een privédetective niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan zouden behoren. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de kosten voor het onderzoek noodzakelijk waren om de alimentatie van haar ex-echtgenoot aan te vechten. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college ten onrechte had gesteld dat de kosten niet noodzakelijk waren. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten voor het onderzoek in beginsel noodzakelijk waren, omdat het doel van het onderzoek was om inkomsten uit kinderalimentatie veilig te stellen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het bestreden besluit van het college vernietigd, maar heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.970,- en heeft bepaald dat het college het griffierecht van in totaal € 168,- aan appellante vergoedt.