ECLI:NL:CRVB:2017:2153

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
16/3810 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten eigen bijdrage rechtshulp op basis van te late indiening

In deze zaak heeft appellante op 31 december 2014 bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor kosten van rechtshulp die betrekking hebben op het jaar 2013/2014. De aanvraag werd afgewezen door het dagelijks bestuur van Werkplein Drentsche Aa, omdat deze niet binnen een jaar na het opkomen van de kosten was ingediend. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. K.A. Faber. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend en werd vertegenwoordigd door J.W. Heidergott.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de toevoegingen voor de rechtshulp op 28 november 2013 zijn afgegeven en dat de aanvraag voor bijzondere bijstand niet tijdig was ingediend. De Raad heeft overwogen dat volgens vaste rechtspraak de kosten van rechtsbijstand opkomen op de dag dat de rechtsbijstandverlener het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) tot verlening van de aangevraagde toevoeging ontvangt. Dit betekent dat de aanvraag voor de kosten van de eigen bijdrage uiterlijk op deze dag moet worden ingediend.

De Raad heeft geconcludeerd dat het dagelijks bestuur terecht de aanvraag voor de kosten van de eigen bijdrage heeft afgewezen, omdat deze niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De Raad heeft ook geoordeeld dat de aanvraag van appellante niet betrekking had op de kosten van griffierechten, ondanks dat deze op de factuur stonden vermeld. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/3810 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 april 2016, 15/3417 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
dagelijks bestuur Werkplein Drentsche Aa (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 30 mei 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Faber. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.W. Heidergott.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 31 december 2014 bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Op het betreffende aanvraagformulier heeft appellante vermeld dat de gevraagde kosten betrekking hebben op rechtshulp 2013/2014. Bij de aanvraag heeft appellante een factuur van mr. Faber gevoegd van 15 mei 2014, waarbij haar de kosten van de eigen bijdragen worden doorberekend die de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) bij de toevoegingen met de kenmerken 5CQ6507, 5CR6714, 5CR6716 en 5CT7473 heeft vastgesteld en de kosten van griffierechten voor procedures bij de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep.
1.2.
Bij besluit van 6 maart 2015, gehandhaafd bij besluit van 14 juli 2015 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur bijzondere bijstand toegekend voor de kosten betrekking hebbend op de onder 1.1 genoemde toevoegingen met de kenmerken 5CR6716 en 5CT7473 voor een bedrag van in totaal € 1.069,-. De aanvraag voor de kosten van de eigen bijdragen met betrekking tot de overige twee onder 1.1 genoemde toevoegingen heeft het dagelijks bestuur afgewezen. Hieraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat de toevoegingen zijn afgegeven op 28 november 2013 en niet zijn ingediend binnen een jaar na het opkomen van de kosten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft hiertoe - samengevat - aangevoerd dat de aanvraag tijdig is ingediend. Voor de beoordeling hiervan is volgens appellante bepalend de datum van de factuur van de advocaat. Op die datum worden de kosten pas aan haar doorberekend. Bovendien verlangt het dagelijks bestuur dat de factuur bij de aanvraag wordt bijgevoegd. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat het dagelijks bestuur ten onrechte niet heeft beslist op haar aanvraag voor de kosten van de griffierechten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de WWB (thans: artikel 43, eerste lid, van de Participatiewet) voort dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2715) komen de kosten van rechtsbijstand op, op de dag dat de rechtsbijstandverlener het besluit van de RvR tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen. Dit betekent dat bijzondere bijstand voor een bij een toevoeging vastgestelde, door de rechtzoekende te betalen, eigen bijdrage uiterlijk op deze dag dient te worden aangevraagd. Op deze dag wordt de rechtzoekende geacht op de hoogte te zijn van de toevoeging en de eigen bijdrage, omdat die mede namens hem door de rechtsbijstandverlener is aangevraagd.
4.3.
Het dagelijks bestuur hanteert als buitenwettelijke begunstigend beleid dat een aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend uiterlijk binnen een jaar nadat de kosten, waarvan de noodzakelijkheid vaststaat, zijn opgekomen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 12 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2509) betekent dit dat in dit geval de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als een gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de toevoegingen met de kenmerken 5CQ6507 en 5CR6714 op 28 november 2013 door de RvR aan de advocaat van appellante zijn toegestuurd. Dit betekent, gelet op 4.2 en 4.3, dat het dagelijks bestuur terecht de bijstand voor deze kosten heeft afgewezen nu de aanvraag voor deze kosten niet is ingediend binnen een jaar na het opkomen van de kosten.
4.5.
Met het dagelijks bestuur wordt geoordeeld dat de aanvraag van 31 december 2014 voor rechtshulp 2013/2014 niet zag op de kosten voor griffierechten. Dat deze bedragen vervolgens wel op de bij de aanvraag gevoegde factuur stonden vermeld, maakt niet dat de aanvraag ook mede op deze kosten betrekking had.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) W.A.M. Ebbinge

HD