Uitspraak
23 december 2015, 15/380 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De aanvraag werd afgewezen op de grond dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met zijn ex-echtgenote, waardoor het gezamenlijk inkomen boven de norm voor alleenstaanden uitkwam. Appellant betwistte de gezamenlijke huishouding en voerde aan dat het onweerlegbaar rechtsvermoeden niet op hem van toepassing was, omdat zijn kinderen al volwassen waren en niet bij hem woonden.
De Raad oordeelde dat het onweerlegbare rechtsvermoeden van toepassing is ongeacht de leeftijd van de kinderen die uit de relatie zijn geboren. De Raad concludeerde dat de feiten en omstandigheden in deze zaak niet voldoende onderbouwd waren om aan te tonen dat er geen gezamenlijke huishouding was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, met M.S. Spek als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2017. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.