ECLI:NL:CRVB:2017:2115

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
16/6056 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag studiefinanciering op basis van gewijzigde inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een herhaalde aanvraag van appellante voor uitwonendenstudiefinanciering over de maanden april 2012 tot en met juni 2012. Appellante had eerder aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap doorgegeven dat zij per 1 april 2012 thuiswonend was en later, op 25 juni 2012, dat zij per 1 juli 2012 weer uitwonend werd. De minister heeft de studiefinanciering daarop aangepast, maar appellante verzocht om alsnog uitwonendenstudiefinanciering voor de maanden waarin zij volgens haar niet thuiswonend was. De minister heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.

De Raad oordeelde dat de wijziging van de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (gba) niet als nieuw gebleken feit kon worden aangemerkt, omdat appellante deze informatie zelf eerder had kunnen aanvoeren in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 10 maart 2012. De Raad bevestigde de afwijzing van de herhaalde aanvraag en oordeelde dat de minister niet evident onredelijk had gehandeld door de aanvraag af te wijzen. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/6056 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 september 2016, 15/3920 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [A.] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 24 mei 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.W.F.M. Wohlgemuth Kitslaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wohlgemuth Kitslaar. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter.

OVERWEGINGEN

1.1.
De minister heeft, voor zover hier van belang, met ingang van 1 januari 2012 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) aan appellante toegekend die is berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende. Appellante stond in die tijd in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba) ingeschreven onder een adres in [B.] .
1.2.
Op 7 maart 2012 heeft appellante aan de minister doorgegeven dat zij vanaf 1 april 2012 weer thuiswonend wordt. Vervolgens heeft appellante zich in de gba ingeschreven onder het adres van haar ouders in [A.] . Naar aanleiding van de door appellante doorgegeven wijziging heeft de minister bij besluit van 10 maart 2012 de uitwonendenstudiefinanciering van appellante per 1 april 2012 omgezet in thuiswonendenstudiefinanciering. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van 10 maart 2012.
1.3.
Op 25 juni 2012 heeft appellante aan de minister doorgegeven dat zij vanaf 1 juli 2012 weer uitwonend wordt. Als gevolg hiervan heeft de minister de thuiswonendenstudiefinanciering van appellante per die datum omgezet in uitwonendenstudiefinanciering. Na een controle van de adresgegevens in de gba heeft de minister bij besluit van 11 augustus 2012 deze wijziging teruggedraaid. Bij de controle was gebleken dat appellante nog steeds onder het adres van haar ouders in [A.] in de gba stond ingeschreven.
1.4.
Op 23 november 2012 heeft appellante aan de minister doorgegeven dat zij vanaf
1 november 2012 uitwonend wordt. Vervolgens heeft appellante zich in de gba ingeschreven onder het eerder van haar bekende adres in [B.] . Naar aanleiding van deze wijziging heeft de minister bij besluit van 24 november 2012 de thuiswonendenstudiefinanciering van appellante per 1 november 2012 omgezet in uitwonendenstudiefinanciering.
1.5.
Op 21 december 2012 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van
11 augustus 2012. Hierbij heeft appellante naar voren gebracht dat zij van april 2012 tot en met juni 2012 bij haar ouders in [A.] heeft gewoond en dat zij vanaf juli 2012 weer op haar adres in [B.] is gaan wonen. Zij had indertijd echter niet de mogelijkheid om zich onder dat adres in de gba in te laten schrijven. Appellante verzoekt de minister om haar alsnog over de maanden juli 2012 tot en met oktober 2012 uitwonendenstudiefinanciering toe te kennen. Het bezwaar van appellante van 21 december 2012 is niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Op 27 maart 2015 heeft appellante nogmaals bezwaar gemaakt tegen het besluit van
11 augustus 2012. Hierbij heeft appellante herhaald dat zij vanaf juli 2012 weer op haar adres in [B.] is gaan wonen. Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij indertijd bij de gemeente [B.] een verzoek heeft gedaan om zich onder dat adres in de gba in te laten schrijven, maar dat dat verzoek vermoedelijk nooit is aangekomen. Volgens appellante kwam zij er pas veel later achter dat het verzoek niet was aangekomen, waardoor zij zich uiteindelijk pas per 1 november 2012 onder dat adres in de gba heeft kunnen laten inschrijven. Appellante verzoekt de minister om haar alsnog over de maanden juli 2012 tot en met oktober 2012 uitwonendenstudiefinanciering toe te kennen. In een e-mailbericht van 1 juni 2015 heeft de minister appellante meegedeeld dat hij in verband met een wijziging in de gba van de gegevens van appellante voornemens is ambtshalve appellante alsnog over de maanden juli 2012 tot en met oktober 2012 uitwonendenstudiefinanciering toe te kennen. Bij besluit van 6 juni 2015 heeft de minister dit voornemen geëffectueerd. Appellante heeft het bezwaar van 27 maart 2015 ingetrokken.
1.7.
In een e-mailbericht van 1 juni 2015 heeft appellante de minister meegedeeld dat zij, anders dan zij eerder aan de minister heeft doorgegeven, niet in 2012 naar haar ouders in [A.] is verhuisd, maar op haar adres in [B.] is blijven wonen. Inmiddels is de inschrijving van appellante in de gba gecorrigeerd en staat zij het gehele jaar 2012 in de gba ingeschreven onder haar adres in [B.] . Als gevolg van deze wijziging heeft de minister appellante al over de maanden juli 2012 tot en met oktober 2012 uitwonendenstudiefinanciering toegekend. Gelet op het bovenstaande verzoekt appellante de minister om haar ook alsnog over de maanden april 2012 tot en met juni 2012 uitwonendenstudiefinanciering toe te kennen.
1.8.
Bij besluit van 5 juni 2015 heeft de minister het verzoek van appellante om haar alsnog over de maanden april 2012 tot en met juni 2012 uitwonendenstudiefinanciering toe te kennen, aangemerkt als een herhaalde aanvraag en dit verzoek afgewezen. In het besluit van 10 maart 2012 heeft de minister al een beslissing genomen over deze periode. Appellante heeft geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd die hadden geleid tot een ander besluit dan het besluit van 10 maart 2012 als zij eerder bekend waren geweest.
1.9.
Bij besluit van 29 juni 2015 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 juni 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Anders dan de minister stelt en de rechtbank heeft geoordeeld, is de wijziging van de inschrijving in de gba volgens appellante wel aan te merken als een nieuw gebleken feit dat had geleid tot een ander besluit dan het besluit van 10 maart 2012 als het eerder bekend was geweest. Appellante heeft een afschrift van deze wijziging pas op 14 april 2015 in handen gekregen. Appellante kon dit afschrift dan ook niet eerder in de procedure brengen, dus ook niet in een bezwaarprocedure tegen het besluit van 10 maart 2012.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het verzoek van appellante van 1 juni 2015 strekt ertoe dat de minister zijn besluit van
10 maart 2012 tot toekenning van thuiswonendenstudiefinanciering per 1 april 2012 wijzigt en overgaat tot toekenning van uitwonendenstudiefinanciering over de maanden april 2012 tot en met juni 2012. Zo is sprake van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister heeft dit verzoek afgewezen, omdat hem niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en heeft zo toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft – ook – de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de beroepsgronden die zijn aangevoerd, toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd, op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.3.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de omstandigheid dat appellante in 2012 niet naar haar ouders in [A.] is verhuisd, maar op haar adres in [B.] is blijven wonen geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is. Dat appellante indertijd niet naar haar ouders in [A.] is verhuisd, was weliswaar niet bij de minister bekend, maar was vanzelfsprekend wel bij appellante bekend. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante dit destijds in een bezwaarprocedure tegen het besluit van 10 maart 2012 naar voren had kunnen brengen.
4.3.2.
De omstandigheid dat appellante, althans zo stelt zij, pas op een later moment in de gba heeft kunnen laten wijzigen dat zij niet naar [A.] was verhuisd, maar in [B.] was blijven wonen, en dat zij van deze wijziging pas op een later moment de bewijsstukken in handen heeft gekregen, is evenmin een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. Niet kan worden volgehouden dat appellante niet al op een eerder moment, namelijk kort nadat was gebleken dat zij niet verhuisde naar [A.] , haar inschrijving in de gba had kunnen laten wijzigen of in ieder geval een verzoek tot wijziging had kunnen indienen. Dit betekent dat appellante ook dit destijds in een bezwaarprocedure tegen het besluit van
10 maart 2012 naar voren had kunnen brengen.
4.3.3.
Uit 4.3.1 en 4.3.2 volgt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd.
4.4.
Uit de eerdergenoemde uitspraak van de Raad van 20 december 2016 volgt dat een vaststelling als vermeld onder 4.3.3 de afwijzing van een herhaalde aanvraag in beginsel kan dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is. Wat appellante heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Dat de minister in de achteraf tot stand gebrachte wijziging van de inschrijving in de gba geen aanleiding heeft gezien appellante alsnog over de maanden april 2012 tot en met juni 2012 uitwonendenstudiefinanciering toe te kennen, terwijl hij naar aanleiding van dezelfde wijziging appellante wel alsnog over de maanden juli 2012 tot en met oktober 2012 uitwonendenstudiefinanciering heeft toegekend, is niet evident onredelijk. Hierbij is – met name – van belang dat appellante de minister zelf op 7 maart 2012 heeft meegedeeld dat zij per 1 april 2012 weer thuiswonend werd en zelf op 25 juni 2012 heeft meegedeeld dat zij per 1 juli 2012 weer uitwonend werd.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017.
(getekend) J. Brand
(getekend) N. van Rooijen

RB