ECLI:NL:CRVB:2017:2110

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
15/7565 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en geschiktheid functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die met psychische klachten uitviel uit zijn werk bij een schoonmaakbedrijf, had op 19 mei 2014 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv stelde bij besluit van 2 juli 2014 vast dat appellant met ingang van 2 september 2014 geen recht had op een WIA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 0,63% werd vastgesteld. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 8 oktober 2015.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de frequentie van zijn therapie was verlaagd en dat hij in een neerwaartse spiraal was terechtgekomen. Hij betwistte de geschiktheid van de functie van productiemedewerker pluimveeslachterij, gezien zijn psychische problemen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om appellant te volgen in zijn standpunt dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen hadden moeten worden. De Raad concludeerde dat de FML zorgvuldig was opgesteld en dat de belasting van de functies binnen de belastbaarheid van appellant viel.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/7565 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 oktober 2015, 15/1714 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.E. Eshuis hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2017. Appellant en zijn gemachtigde zijn – met bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was werkzaam bij een schoonmaakbedrijf. Hij is met psychische klachten uitgevallen op 9 september 2012. Op 19 mei 2014 heeft hij een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gedaan.
2. Bij besluit van 2 juli 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
2 september 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Een verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ingevuld. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd die appellant moet kunnen verrichten. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 0,63%.
3. Bij besluit van 4 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 2 juli 2014 ongegrond verklaard. Aan dit besluit zijn een onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd. Zij hebben zich met de bevindingen van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige verenigd.
4. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het betreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest. Appellant voldoet niet aan de standaard Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden (GDBM). Met de PTSS is rekening gehouden. De diagnose chronisch angstige en depressieve stemming leidt niet tot aanpassing van de FML, waarin al duidelijk rekening is gehouden met de beperkingen op persoonlijk en sociaal gebied, alsmede met een beperking van de werktijden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen. De belasting van de functies overschrijdt de belastbaarheid van appellant niet.
5.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de frequentie van de therapie verlaagd is van één keer per week naar één keer per maand. De reden hiervoor is gelegen in de kosten en heeft niets te maken met verbetering. Gezien de chroniciteit van de afwijkingen is appellant in een neerwaartse spiraal terecht gekomen. De rechtbank heeft ten onrechte geen deskundige benoemd. Voorts zit er een verschil tussen de FML en de kritische FML. De functie productiemedewerker pluimveeslachterij kan niet als algemeen geaccepteerde arbeid gelden. Het slachten en onthoofden van dieren is geen acceptabel werk, helemaal niet voor appellant met zijn psychische problemen.
5.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
6.1.
De Raad overweegt als volgt.
6.2.1.
Met de rechtbank ziet de Raad geen aanknopingspunten om appellant te volgen in zijn standpunt dat er met betrekking tot de psychische klachten meer beperkingen opgenomen hadden moeten worden in de FML. Appellant is onder behandeling bij GZ-psycholoog
drs. N. Cairo. Die heeft in zijn brief van 23 juli 2014 geschreven dat appellant sinds
9 januari 2014 onder behandeling is en dat er sprake is van een duaal behandeltraject (traumabehandeling en medicatie). Op 26 maart 2015 is door Cairo de diagnose chronisch PTSS en chronische aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming beschreven. Behandeling vindt plaats één, soms twee keer per week. In de brief van
30 april 2015 is de diagnose herhaald. Appellant heeft EMDR-therapie gehad en krijgt naast gesprekken ook medicatie.
6.2.2.
In de FML zijn beperkingen opgenomen voor persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden. Zo is appellant aangewezen op routinematig werk dat voorspelbaar is, geen deadlines of conflicterende functie-eisen heeft, waar geen rechtstreeks contact met klanten of patiënten is, geen leidinggevende aspecten kent en niet ’s nachts plaatsvindt. Op grond van de gedingstukken zijn er geen aanwijzingen dat er meer beperkingen opgenomen hadden moeten worden. De klachten waren bij de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend en ze zijn voldoende meegewogen.
6.3.
Gezien het voorgaande wordt met de rechtbank geen reden gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Er is onvoldoende twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling.
6.4.
De grond van appellant dat de FML afwijkt van de kritische FML slaagt niet. Er zijn twee
FML-en uitgedraaid. De eerste is van 17.00 uur en de tweede van 17.04 uur. Daar horen ook kritische FML-en bij van dezelfde tijden. De FML van 17.00 uur en de kritische FML van 17.00 uur zijn foutief en zitten abusievelijk in het dossier. De FML van 17.04 uur is de juiste en de kritische FML van 17.04 uur correspondeert met die FML en met het rapport van de verzekeringsarts.
6.5.
Wat betreft de functie productiemedewerker pluimveeslachterij wordt overwogen dat het een voorbeeldfunctie betreft die appellant met zijn beperkingen kan verrichten. Het gaat daarbij om de vraag of de belasting van die functie valt binnen de belastbaarheid van appellant. Dat is het geval en eventuele morele bezwaren tegen de functie kunnen, ook gelet op het theoretische karakter van de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid, geen rol spelen.
7. Uit 6.2.1 tot en met 6.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) B. Dogan

KP