In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer die aanspraak maakt op een IVA-uitkering op basis van zijn arbeidsongeschiktheid. De werknemer, die in dienst was van een B.V. als coördinator servicedesk, heeft zijn werkzaamheden gestaakt vanwege gezondheidsklachten. Na een periode van re-integratie in een aangepaste functie als backofficemedewerker, heeft het Uwv een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 37,45% werd vastgesteld. Appellante, de werkgever, was het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt, wat leidde tot een herziening van de arbeidsongeschiktheid naar 68%. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de mate van arbeidsongeschiktheid hoger moet worden vastgesteld. De Raad concludeert dat de werknemer recht heeft op een IVA-uitkering, omdat zijn beperkingen duurzaam zijn en de mate van arbeidsongeschiktheid op 85% moet worden gesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het Uwv wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante.