ECLI:NL:CRVB:2017:2106

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
15-5934 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen handelsactiviteiten in hondenverkoop

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die in de periode van 7 mei 2012 tot en met 24 september 2012 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand werd beëindigd omdat appellant een eigen onderneming startte. Na faillissement van deze onderneming hebben appellanten opnieuw bijstand aangevraagd. Tijdens deze aanvraag ontving het college signalen over het fokken en verkopen van honden door appellanten. Dit leidde tot een onderzoek door de gemeente Etten-Leur, waarbij onder andere een huisbezoek en een analyse van advertenties op Marktplaats.nl plaatsvonden. De bevindingen wezen op handelsactiviteiten in plaats van incidentele verkoop van privégoederen.

Het college besloot op 23 juni 2014 om de bijstand over de genoemde perioden in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, omdat appellanten geen melding hadden gemaakt van hun activiteiten en inkomsten. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep hebben appellanten hun gronden tegen de uitspraak van de rechtbank herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht had gehandeld. De Raad bevestigde dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de activiteiten van appellanten als handelsactiviteiten moesten worden aangemerkt.

De Raad concludeerde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij recht hadden op bijstand, omdat zij geen gegevens hadden overgelegd die de omvang van hun verdiensten konden aantonen. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.5934 WWB

Datum uitspraak: 23 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 juli 2015, 15/507 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en N[appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.C. Sneep, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2017. Appellanten zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Frijters.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben in de periode van 7 mei 2012 tot en met 24 september 2012 bijstand ontvangen naar de norm van gehuwden op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand is beëindigd omdat appellant een eigen onderneming startte. Wegens faillissement van de onderneming hebben appellanten zich op 16 januari 2013 opnieuw gemeld voor een aanvraag om bijstand, waarna zij op 1 februari 2013 de aanvraag hebben ingediend. Omstreeks februari 2013 heeft het college een tip ontvangen over het fokken en verkopen van honden door appellanten. Naar aanleiding van de aanvraag en mede gelet op fraudesignalen tijdens de eerdere periode van bijstandverlening, heeft een medewerker van de gemeente Etten-Leur (medewerker) een onderzoek verricht. Dit onderzoek bestond onder meer uit een huisbezoek bij appellanten op 12 maart 2013. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 21 maart 2013. In de rapportage is opgenomen dat er signalen zijn die wijzen op handel in honden, maar dat op dat moment niet van onrechtmatigheid blijkt. De medewerker heeft voorts in de rapportage opgenomen dat voor mei 2013 een rechtmatigheidsonderzoek wordt ingepland. Bij besluit van 21 maart 2013 heeft het college aan appellanten met ingang van 16 januari 2013 bijstand toegekend naar de norm van gehuwden.
1.2.
In september 2013 is de medewerker het onder 1.1 bedoelde rechtmatigheidsonderzoek gestart. Dit viel vrijwel samen met de ontvangst van een melding via Meld Misdaad Anoniem op 5 september 2013 over het verkopen van puppy’s en het niet opgeven van inkomsten door appellanten. In het kader van het onderzoek heeft de medewerker onderzoek verricht op internet aan de hand van de van appellanten bekende telefoonnummers en e-mailadressen, gegevens opgevraagd bij Marktplaats.nl, de verkregen gegevens geanalyseerd, een
proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) van 20 juli 2012 opgevraagd en ontvangen inzake illegale handel in honden met als pleegdatum 14 april 2012 en heeft hij op 16 oktober 2013 en op 4 februari 2014 gesprekken gevoerd met appellanten. De bevindingen uit het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 24 maart 2014.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
23 juni 2014, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 17 december 2014 (bestreden besluit), het recht op bijstand van appellanten over de periode van 7 mei 2012 tot en met 23 september 2012 en over de periode van 16 januari 2013 tot en met 31 maart 2013 (te beoordelen perioden) in te trekken en de over deze perioden gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 12.730,- bruto terug te vorderen. De besluitvorming berust op de grondslag dat appellanten in de genoemde perioden veelvuldig (jonge) honden/pups te koop hebben aangeboden en daarvan geen melding hebben gemaakt. Omdat appellanten geen gegevens hebben verstrekt waaruit de exacte omvang van de handel, wat betreft de verworven inkomsten en gedane uitgaven, kan blijken, is het recht op bijstand over de genoemde perioden niet meer vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5987) is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandverlenend orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat in de te beoordelen perioden sprake is van (handels)activiteiten en werkzaamheden waarmee inkomen is of kan worden verworven en niet van incidentele verkoop van privégoederen en dat appellanten, door dit niet te melden, de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden.
4.4.1.
De rechtbank heeft voor dit oordeel terecht doorslaggevende betekenis gehecht aan de in het onderzoek verkregen gegevens van Marktplaats.nl. Uit deze gegevens blijkt dat appellanten in de periode van 7 mei 2012 tot 24 september 2012 meer dan 200 advertenties en in de periode van 16 januari 2013 tot en met 31 maart 2013 meer dan 100 advertenties zijn geplaatst waarin honden/pups worden aangeboden van verschillende rassen en tegen wisselende prijzen, de meeste gelegen tussen € 300,- en € 500,-. Deze advertenties zijn aan de hand van de e-mailadressen, IP-nummers en/of telefoonnummers gerelateerd aan appellanten. De rechtbank heeft terecht geconstateerd dat de verklaringen van appellanten hierover inconsistent zijn en niet nader onderbouwd. Appellanten hebben hun stelling dat de verkoop slechts om twee nestjes pups van appellanten zelf zou gaan en dat de overige advertenties hondjes betroffen van kennissen waarbij appellante zou hebben geholpen om deze op Marktplaats.nl te zetten, in het geheel niet onderbouwd. De stelling van appellanten dat de advertenties regelmatig door appellante werden ververst (wat inhoudt dat dezelfde advertentie weer bovenaan de lijst van aangeboden advertenties komt te staan), wat daar ook van zij, doet niet af aan de grote hoeveelheid verschillende advertenties die zij hebben geplaatst en hun erkenning dat daardoor jonge honden/pups zijn verkocht.
4.4.2.
Anders dan appellanten aanvoeren, bestond voor nader onderzoek door het college naar de kopers geen aanleiding, alleen al omdat appellanten in het geheel geen informatie hebben verstrekt over de verkoop of de kopers. De beroepsgrond dat bij diverse doorzoekingen nimmer honden/pups zijn aangetroffen, slaagt niet. Tijdens het huisbezoek op 12 maart 2013 waren blijkens het verslag drie pups in de woning aanwezig, waarvan na afloop van het huisbezoek door de medewerker is geconstateerd dat één van deze pups - anders dan appellanten tijdens het huisbezoek verklaarden - te koop werd aangeboden op Marktplaats.nl. Andere huisbezoeken hebben in de te beoordelen periode niet plaatsgevonden.
4.5.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.6.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij, als zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan, over de hier te beoordelen perioden recht zouden hebben gehad op (aanvullende) bijstand. Appellanten hebben geen boekhouding of andere gegevens overgelegd waaruit de omvang van de verdiensten blijkt. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het recht op bijstand in de te beoordelen perioden niet is vast te stellen, zodat het college op grond van artikel 54, derde lid, van de WWB verplicht was om de aan appellanten verleende bijstand over deze perioden in te trekken.
4.7.
Appellanten hebben geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de terugvordering, zodat deze geen verdere bespreking behoeft.
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.L. Boxum en M. Schoneveld als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C. Moustaïne

HD