ECLI:NL:CRVB:2017:2106
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen handelsactiviteiten in hondenverkoop
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die in de periode van 7 mei 2012 tot en met 24 september 2012 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand werd beëindigd omdat appellant een eigen onderneming startte. Na faillissement van deze onderneming hebben appellanten opnieuw bijstand aangevraagd. Tijdens deze aanvraag ontving het college signalen over het fokken en verkopen van honden door appellanten. Dit leidde tot een onderzoek door de gemeente Etten-Leur, waarbij onder andere een huisbezoek en een analyse van advertenties op Marktplaats.nl plaatsvonden. De bevindingen wezen op handelsactiviteiten in plaats van incidentele verkoop van privégoederen.
Het college besloot op 23 juni 2014 om de bijstand over de genoemde perioden in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, omdat appellanten geen melding hadden gemaakt van hun activiteiten en inkomsten. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep hebben appellanten hun gronden tegen de uitspraak van de rechtbank herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht had gehandeld. De Raad bevestigde dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de activiteiten van appellanten als handelsactiviteiten moesten worden aangemerkt.
De Raad concludeerde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij recht hadden op bijstand, omdat zij geen gegevens hadden overgelegd die de omvang van hun verdiensten konden aantonen. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.