ECLI:NL:CRVB:2017:2090

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
15/8401 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijzondere bijstand en eigen bijdrage advocaatkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de aanvraag voor bijzondere bijstand werd afgewezen. Appellant had op 9 mei 2014 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter dekking van de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem weigerde deze aanvraag. Het college stelde dat de kosten waar appellant om vroeg, betrekking hadden op facturen uit 2012 en 2013, terwijl de aanvraag pas in 2014 was ingediend. Volgens het beleid van het college kan bijzondere bijstand alleen worden verleend als de aanvraag binnen drie maanden na het ontstaan van de kosten is ingediend. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

In hoger beroep herhaalt appellant zijn argumenten en stelt hij dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de bijstand met terugwerkende kracht moet worden toegekend. Hij verwijst naar medische omstandigheden die hem verhinderden om eerder een aanvraag in te dienen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De Raad stelt vast dat de rechtbank de relevante feiten en omstandigheden correct heeft beoordeeld en dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om de eerdere beslissing te weerleggen. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en wijst de aanvraag voor bijzondere bijstand af.

Uitspraak

15.8401 WWB

Datum uitspraak: 16 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 december 2015, 15/1422 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.J. van der Klok.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 9 mei 2014 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor onder meer de eigen bijdrage van € 375,35 in de kosten van rechtsbijstand (advocaatkosten). Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft appellant facturen van Sanders advocatenkantoor overgelegd van 24 oktober 2012, 13 november 2012 en 28 maart 2013.
1.2.
Bij besluit van 11 juni 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 januari 2015 (bestreden besluit) en voor zover van belang, heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de advocaatkosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd stammen uit 2012 en 2013. De aanvraag is van 9 mei 2014. In beginsel wordt geen bijstand met terugwerkende kracht toegekend. Geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dit anders maken. Het college voert beleid dat bijzondere bijstand kan worden verleend als de aanvraag is gedaan binnen drie maanden na het ontstaan van de kosten (de factuurdatum). Tussen het ontstaan van de kosten en de aanvraag om bijzondere bijstand zijn meer dan drie maanden verstreken. Dit betekent dat de aanvraag om bijzondere bijstand niet op tijd is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen, waarbij appellant als eiser en het college als verweerder is aangeduid:
“De rechtbank stelt vast dat eiser alleen in beroep komt tegen de beslissing van verweerder om geen bijzondere bijstand te verstrekken voor de kosten van rechtsbijstand gemaakt in 2012 en 2013, betreffende drie facturen van Sanders advocaten.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt over een periode voorafgaand aan de datum waarop de melding heeft plaatsgevonden (artikel 44, eerste lid, van de WWB). Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan van dit uitgangspunt worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Bij wijze van voorbeeld van deze vaste rechtspraak verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 22 oktober 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2124). Verder voert verweerder buitenwettelijk begunstigend beleid dat bepaalt dat ook bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor kosten gemaakt tot drie maanden voorafgaand aan de aanvraag.
Dit buitenwettelijke begunstigend beleid dient door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dat wil zeggen dat enkel getoetst wordt of verweerder het beleid op een consistente manier heeft toegepast. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat heeft gedaan. De kosten zijn immers meer dan drie maanden voor de aanvraag gemaakt. De rechtbank is verder van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De door eiser ingebrachte doktersverklaring is onvoldoende specifiek om aan te nemen dat er sprake was van zodanige omstandigheden dat eiser geen bijzondere bijstand kon aanvragen. Bovendien blijkt uit de stukken dat eiser in de periode van januari 2012 tot en met maart 2014 wel degelijk aanvragen voor bijzondere bijstand heeft gedaan.”
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Evenals in beroep verwijst hij naar wat hij in bezwaar heeft aangevoerd. Appellant voert aan dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die rechtvaardigen dat de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht aan hem moet worden toegekend. Hij was door medische omstandigheden niet in staat om eerder dan 9 mei 2014 een aanvraag in te dienen. Hij heeft ook geen hulp van derden kunnen inroepen door ziekte en isolement. Zijn persoonlijke omstandigheden en belangen zijn onvoldoende door het college meegewogen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zijn. De rechtbank heeft het toetsingskader juist weergegeven en vervolgens, afgezien van de volgorde, juist toegepast. De Raad kan zich daarom vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en M. Hillen en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J. Smolders

HD