ECLI:NL:CRVB:2017:2085

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
15/8425 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijstandsverlening wegens langdurig verblijf in het buitenland en de meldplicht bij terugkeer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had toestemming gevraagd om in het buitenland te verblijven. Na een periode van verblijf in het buitenland, heeft het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek de bijstand van appellante beëindigd, omdat zij langer dan de toegestane vier weken in het buitenland was gebleven. Appellante keerde op 14 december 2014 terug naar Nederland, maar het dagelijks bestuur had al op 22 december 2014 besloten haar bijstand in te trekken met terugwerkende kracht tot 20 november 2014, omdat zij geen zeer dringende redenen had aangevoerd om haar bijstand te laten voortduren.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat het dagelijks bestuur op de hoogte was van haar terugkeer in Nederland en dat de intrekking van de bijstand daarom beperkt had moeten worden tot de periode van 20 november tot 14 december 2014. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij haar terugkeer tijdig had gemeld. Het dagelijks bestuur had bevestigd dat er geen contact was geweest over haar terugkeer, en de verklaring van haar sociaal psychiatrisch verpleegkundige was niet voldoende om haar stelling te onderbouwen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/8425 PW
Datum uitspraak: 25 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 november 2015, 15/4440 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H.H.R. Bruggeman, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2017. Appellante is, daartoe opgeroepen, verschenen, bijgestaan door mr. Bruggeman. Voorts is verschenen de door appellante meegebrachte tolk, S.M. Razaghi. Het dagelijks bestuur heeft zich, eveneens daartoe opgeroepen, laten vertegenwoordigen door mr. C.F.M. van der Meij en
mr. K.A. Linders.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving ten tijde hier van belang bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%. Zij heeft met toestemming van het dagelijks bestuur in het buitenland verbleven gedurende de periode van 13 maart 2014 tot 13 april 2014.
1.2.
Op 19 november 2014 heeft appellante het dagelijks bestuur verzocht om toestemming om vanaf 20 november 2014 in het buitenland te verblijven. Zij is op 20 november 2014 naar het buitenland vertrokken. Het dagelijks bestuur heeft de verzochte toestemming bij besluit van 21 november 2014 geweigerd. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. Op 14 december 2014 is appellante in Nederland teruggekeerd.
1.3.
Het dagelijks bestuur heeft bij besluit van 22 december 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 mei 2015 (bestreden besluit), de bijstand van appellante beëindigd (lees: ingetrokken) met ingang van 20 november 2014 op de grond dat appellante langer dan de toegestane vier weken in het buitenland heeft verbleven en geen zeer dringende redenen aanwezig zijn om haar over de periode van uitsluiting van het recht toch bijstand te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD), en daarmee het dagelijks bestuur, al op 15 december 2014, dus voordat het besluit van 22 december 2014 was genomen, op de hoogte was van haar terugkeer in Nederland. Daarom had het dagelijks bestuur de intrekking van de bijstand moeten beperken tot de periode van 20 november 2014 tot en met 14 december 2014 dan wel het recht op laatstbedoelde datum moeten laten herleven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet (PW) in de plaats gekomen van de WWB. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW, dat gelijkluidend is aan artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de WWB, heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, geen recht op bijstand.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante ingevolge deze bepaling was uitgesloten van het recht op bijstand gedurende de periode van 20 november 2014 tot en met 14 december 2014.
4.3.
Het dagelijks bestuur heeft ter zitting van de Raad bevestigd dat, als appellante tijdig haar terugkeer in Nederland had gemeld, met die terugkeer was rekening gehouden bij het nemen van het intrekkingsbesluit van 22 december 2014. Het dagelijks bestuur heeft echter de stelling van appellante, dat zij haar terugkeer op 15 december 2014 heeft gemeld, bestreden. Volgens het dagelijks bestuur is geen enkel contact met betrekking tot appellante op of rond die datum in het registratiesysteem traceerbaar.
4.4.
Appellante heeft daartegenover gesteld dat haar sociaal psychiatrisch verpleegkundige,
[B.], de ISD op 15 december 2014 telefonisch heeft laten weten dat appellante in Nederland was teruggekeerd. Zij heeft die stelling echter niet aannemelijk gemaakt. De door haar in hoger beroep overgelegde verklaring van [B.] is daartoe niet toereikend. Daarin is slechts met zekerheid vermeld dat appellante op 15 december 2014 met hem contact heeft gehad en niet dat hij zelf op of rond die datum met de ISD contact heeft gehad.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de beroepsgrond dat het dagelijks bestuur het recht op bijstand ten onrechte voor onbepaalde duur heeft ingetrokken en niet heeft doen herleven niet slaagt.
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en F. Hoogendijk en
M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J. Tuit
HD