ECLI:NL:CRVB:2017:2083
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm bij bijstandsverlening aan alleenstaande moeder met meerderjarige kinderen
In deze zaak gaat het om de toepassing van de kostendelersnorm in het kader van bijstandsverlening aan een alleenstaande moeder, appellante, die een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Appellante heeft op 3 juni 2015 aangegeven dat zij alleenstaande is met thuiswonende kinderen, waaronder haar meerderjarige zoon R. Tot 3 juli 2015 ontving zij een werkloosheidsuitkering. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft bij besluit van 20 augustus 2015 bijstand toegekend, maar stelde dat de kostendelersnorm voor drie personen van toepassing was, omdat ook haar andere meerderjarige zoon S op het uitkeringsadres stond ingeschreven. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en stelde dat S niet op het uitkeringsadres woonde, maar dat hij slechts tijdelijk aanwezig was om voor haar te zorgen na een operatie.
De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder het huisbezoek dat op 15 juli 2015 heeft plaatsgevonden. Tijdens dit huisbezoek zijn aanwijzingen gevonden dat S nog steeds op het uitkeringsadres zijn hoofdverblijf had, ondanks dat hij op 1 juni 2015 was ingeschreven op een nieuw adres. De Raad concludeert dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat S niet op het uitkeringsadres woonde en bevestigt de beslissing van de rechtbank. De Raad oordeelt dat het college terecht de kostendelersnorm voor drie personen heeft toegepast, en dat appellante geen recht had op een hogere bijstandsverlening dan het bedrag dat overeenkomt met de kostendelersnorm.