ECLI:NL:CRVB:2017:2070
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een binnenvaartschipper, had bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Werkendam had de bijstand ingetrokken op de grond dat de appellant een gezamenlijke huishouding voerde met een medebewoner, aangeduid als L. De appellant betwistte deze aanname en stelde dat hij zijn hoofdverblijf op zijn schip had en niet in de woning waar hij samen met L verbleef. De Raad oordeelde dat de appellant in de periode van 7 november 2014 tot 2 december 2014 zijn hoofdverblijf had in de woning op het opgegeven adres, ondanks zijn werkzaamheden als binnenvaartschipper. De Raad bevestigde dat de appellant in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag als gehuwde was aangemerkt, wat de toekenning van bijstand naar de norm voor gehuwden rechtvaardigde. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een stapeling van rechtsvermoedens en dat de eerdere beslissing van de rechtbank terecht was. De uitspraak werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.