ECLI:NL:CRVB:2017:2068
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag zelfstandige op basis van onvoldoende bewijs van zelfstandigheid
In deze zaak heeft appellante op 24 maart 2014 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), met als gewenste ingangsdatum 1 april 2014. Appellante gaf aan dat zij als zelfstandige werkzaam was en een inschrijving bij de Kamer van Koophandel (KvK) had. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat appellante volgens hen een beroep kon doen op bijstand op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. G.J. de Kaste. Het college werd vertegenwoordigd door mr. I. Yaman en M.J.C. Vleeskens. De Raad heeft vastgesteld dat de enkele inschrijving bij de KvK niet voldoende is om appellante als zelfstandige aan te merken. Er zijn bijkomende feiten en omstandigheden nodig om deze status te bevestigen.
De Raad heeft geoordeeld dat het college niet deugdelijke motivering heeft gegeven voor de afwijzing van de bijstandsaanvraag. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellante met ingang van 1 april 2014 recht heeft op bijstand. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de kosten van appellante en het griffierecht. De uitspraak is gedaan op 13 juni 2017.