In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 19 augustus 2013 ziek heeft gemeld. Appellante was werkzaam als orderpicker via een uitzendbureau en heeft psychische klachten, vermoeidheidsklachten en nierklachten gerapporteerd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellante vanaf 19 september 2014 geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit besluit is door de rechtbank Noord-Holland in een eerdere uitspraak bevestigd.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de medische beoordeling door het Uwv niet correct was en dat haar beperkingen onvoldoende zijn erkend. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht de artikelen 19aa en 19ab van de ZW heeft toegepast, die zijn toegevoegd met de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet Bezava). De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn bevindingen voldoende heeft gemotiveerd.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante met de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.