ECLI:NL:CRVB:2017:2041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
15/4853 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van een verzekerde zonder werkgever na ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 19 augustus 2013 ziek heeft gemeld. Appellante was werkzaam als orderpicker via een uitzendbureau en heeft psychische klachten, vermoeidheidsklachten en nierklachten gerapporteerd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellante vanaf 19 september 2014 geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit besluit is door de rechtbank Noord-Holland in een eerdere uitspraak bevestigd.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de medische beoordeling door het Uwv niet correct was en dat haar beperkingen onvoldoende zijn erkend. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht de artikelen 19aa en 19ab van de ZW heeft toegepast, die zijn toegevoegd met de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet Bezava). De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn bevindingen voldoende heeft gemotiveerd.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante met de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15/4853 ZW
Datum uitspraak: 17 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
28 mei 2015, 15/836 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Seme, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere medische stukken ingediend waarop door een verzekeringsarts bezwaar en beroep is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was via Uitzendbureau [naam uitzendbureau] voor 23,81 uur per week werkzaam als orderpicker toen zij zich als gevolg van psychische klachten, vermoeidheidsklachten en nierklachten met ingang van 19 augustus 2013 heeft ziek gemeld.
1.2.
In het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 4 augustus 2014 vastgesteld dat appellante vanaf 19 september 2014 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat appellante op
18 augustus 2014 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante is met haar beperkingen in staat geacht functies als
magazijn-/expeditiemedewerker, machinaal metaalbewerker en inpakker te vervullen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 7 januari 2015 (bestreden besluit), onder verwijzing naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
20 december 2014 en het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
29 december 2014, ongegrond verklaard.
2. Het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat de medische onderzoeken op voldoende zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn bevindingen en conclusies voldoende inzichtelijk en consistent heeft geformuleerd. Voor het oordeel dat de medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. Tot slot heeft de rechtbank, nu de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank van de juiste medische grondslag is uitgegaan, geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat hetgeen in bezwaar en beroep is aangevoerd als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Appellante heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen juiste, dan wel reële weergave bevat van de medische gezondheidssituatie van appellante. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie van haar behandelend psychiater R. Severien en psycholoog K. Yilmaz en een huisartsenjournaal ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft in verweer, onder verwijzing naar het ingediende rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 november 2016, aangevoerd dat de in hoger beroep overgelegde medische gegevens niet leiden tot een ander oordeel en bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 januari 2013 is de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet Bezava) in werking getreden (Stb. 2012, 464). Nu appellante een verzekerde zonder werkgever is en zij zich op 19 augustus 2013 ziek heeft gemeld, heeft het Uwv terecht toepassing gegeven aan de met de Wet Bezava aan de ZW toegevoegde artikelen 19aa en 19ab van de ZW. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, onder verwijzing naar de artikelen 19aa en 19ab van de ZW, terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellante. De rechtbank heeft op overtuigende wijze gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden geheel onderschreven. Op grond van vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:3233) behoort het tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om uit de beschikbare medische informatie objectiveerbare beperkingen vast te stellen voor het verrichten van arbeid.
4.3.
Voorts wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, te weten
magazijn-/expeditiemedewerker (SBC-code 111220), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en inpakker (SBC-code 111190) in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.4.
De door appellante in hoger beroep overgelegde medische informatie geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Er wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in zijn rapport van
10 november 2016, ingenomen standpunt. De informatie, opgenomen in het huisartsenjournaal, heeft geen betrekking op de datum in geding, zijnde 19 september 2014, maar op een periode ruim daarna, namelijk 16 november 2015 tot en met 9 september 2016. De informatie van de behandelend psychiater Severien en psycholoog Yilmaz van
3 december 2015 en 30 juni 2016 omvat geen nieuwe informatie omtrent de datum in geding. Het geeft (meer) inzicht in de achterliggende problematiek die mede verantwoordelijk is voor de door appellante ervaren klachten en het doorlopen behandeltraject.
5. Nu appellante met de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen, heeft de rechtbank, gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.4, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) N. Veenstra

KP