ECLI:NL:CRVB:2017:2035

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
15/4487 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een periodieke uitkering op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling en de ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1936 in het voormalig Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, waarin hem op 20 mei 2015 werd meegedeeld dat zijn periodieke uitkering op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) niet tot betaling zou komen. Dit besluit volgde op een eerdere toekenning van een periodieke uitkering van € 609,87 op 3 december 2014. De Sociale Verzekeringsbank stelde dat de uitkering niet betaald kon worden vanwege de hoogte van de te verrekenen inkomsten van appellant, waarbij de korting op de AOR-uitkering in verband met het AOW-pensioen aan de hand van de AOW-gehuwdennorm was berekend.

Appellant voerde aan dat er ten onrechte een onderscheid wordt gemaakt tussen gehuwde mannen en vrouwen bij de uitvoering van de AOR, waarbij voor mannen de AOW-gehuwdennorm en voor vrouwen de AOW-alleenstaandennorm wordt toegepast. Tijdens de zitting op 20 april 2017 werd besproken dat, zelfs als de alleenstaandennorm zou worden toegepast, dit nog steeds niet zou leiden tot uitbetaling van de AOR-uitkering. De Raad oordeelde dat er geen voldoende procesbelang was, omdat het beroep niet zou leiden tot een gunstigere uitkomst voor appellant.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat het ontbreken van actueel belang in de procedure niet voldeed aan de vereisten voor ontvankelijkheid. De uitspraak werd gedaan door M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van griffier C. Moustaïne, en werd openbaar uitgesproken op 1 juni 2017.

Uitspraak

15/4487 AOR
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verweerder)
Uitspraak: 1 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 mei 2015, kenmerk BZ01842008. Dit besluit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1936 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft verweerder in september 2014 verzocht om een periodieke uitkering op grond van de AOR. Bij beschikking van 3 december 2014 is een periodieke uitkering op grond van de AOR toegekend ter hoogte van € 609,87.
1.2.
Bij besluit van 10 februari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit, heeft verweerder appellant te kennen gegeven dat de uitkering niet tot betaling komt vanwege de hoogte van de daarmee te verrekenen inkomsten van appellant. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de korting op de AOR-uitkering in verband met het AOW-pensioen, gelet op de artikelen 6 en 7 van het Besluit Commissie AOR van 16 september 2002 terecht is berekend aan de hand van het bedrag aan AOW waarop appellant en zijn echtgenote aanspraak hebben. Dit bedrag is hoger dan de toegekende AOR-uitkering.
1.3.
Namens appellant is aangevoerd dat bij de uitvoering van de AOR ten onrechte een onderscheid wordt gemaakt tussen gehuwde mannen en gehuwde vrouwen. Bij het berekenen van de inkomsten wordt bij de gehuwde man de AOW-gehuwdennorm toegepast, terwijl voor de gehuwde vrouw de AOW-alleenstaandennorm geldt.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Uit vaste rechtspraak (uitspraak van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2805), vloeit voort dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
2.2.
Zoals ter zitting ook is besproken leidt het berekenen van de ontvangen inkomsten met toepassing van de alleenstaandennorm evenmin tot uitbetaling van de AOR-uitkering. De gevoerde procedure kan voor appellant dan ook niet leiden tot een gunstigere uitkomst. Dat niet is uit te sluiten dat in de toekomst sprake is van enig belang, zoals door appellant is bepleit, vormt in het kader van de voorliggende procedure een onvoldoende actueel belang en kan niet leiden tot een ander oordeel.
2.3.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2017.
(getekend) M.T. Boerlage
(getekend) C. Moustaïne

HD