Uitspraak
5 juli 2016, 15/5967 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een geschil over de toekenning van bijstand aan appellante, die tot en met 22 december 2014 bijstand ontving van de gemeente Rotterdam. Na haar verhuizing naar Bronckhorst op 23 december 2014 heeft appellante een aanvraag voor bijstand ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst heeft deze aanvraag pas op 6 januari 2015 in behandeling genomen. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat appellante recht had op bijstand met ingang van 23 december 2014, maar heeft geen proceskostenvergoeding toegekend aan appellante.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. De Raad stelt dat, volgens de algemene uitgangspunten in de bestuursrechtspraak, een proceskostenveroordeling volgt op de vernietiging van een besluit, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. In dit geval was er geen sprake van bijzondere omstandigheden die de weigering van de proceskostenvergoeding konden rechtvaardigen. De Raad heeft daarom de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, begroot op € 990,- voor de kosten in beroep en € 495,- voor de kosten in hoger beroep. Tevens is het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 124,- aan appellante.