ECLI:NL:CRVB:2017:2015

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
15/4418 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking AAW/WAO-uitkering en verzoek om terug te komen van eerder besluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn AAW/WAO-uitkering, die per 28 september 1995 is ingetrokken. De Centrale Raad van Beroep behandelt het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 9 augustus 1995, waarbij zijn uitkering werd ingetrokken op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Appellant heeft in 2014 een verzoek ingediend bij het Uwv om opnieuw in aanmerking te komen voor een uitkering, onderbouwd door een brief van neurochirurg dr. R.J. Smedema. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing zouden kunnen veranderen.

De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de brief van Smedema nieuwe inzichten biedt over zijn rugklachten, die mogelijk al in de puberteit zijn ontstaan. Het Uwv heeft echter betoogd dat deze informatie niet nieuw is en dat de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid correct was. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 1995 niet kan worden gehonoreerd. De Raad concludeert dat de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in 1995 correct was en dat er geen aanleiding is voor een herbeoordeling. De uitspraak wordt gedaan door J.P.M. Zeijen, met M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.

Uitspraak

15/4418 WAO
Datum uitspraak: 7 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
1 juni 2015, 15/517 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Namens appellant is verschenen mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.P. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 9 augustus 1995 zijn de eerder aan appellant toegekende uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 28 september 1995 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum minder dan 15% bedroeg. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Bij brief van 24 april 2014 heeft appellant het Uwv verzocht om hem in aanmerking te brengen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Appellant heeft een brief ingebracht van
2 januari 2014, waarin neurochirurg dr. R.J. Smedema schrijft dat de klachten van appellant wel in de puberteit kunnen ontstaan en dat het beeld van spondylolisthese op basis van lysis bij appellant blijkbaar jarenlang niet is onderkend. Smedema schrijft dat de rugklachten van appellant na een lumbale spondylodese operatie geheel zijn verdwenen.
1.3.
Het Uwv heeft deze aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 9 augustus 1995. Dit verzoek is bij besluit van 4 juli 2014 afgewezen. Het Uwv heeft zich daarbij − onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts van 3 juni 2014 − op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die ertoe leiden dat het besluit van 9 augustus 1995 onjuist zou zijn.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 15 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar een rapport van 13 januari 2015 waarin een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de brief van neurochirurg Smedema van 2 januari 2014 niet kan worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat uit de brief van 2 januari 2014 van neurochirurg Smedema blijkt dat zijn rugklachten al in de puberteit kunnen zijn ontstaan en dat dit beeld jarenlang niet is onderkend.
3.2.
Het Uwv heeft gesteld dat destijds met de rugklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen van appellant rekening is gehouden. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Uit wat appellant in beroep, hoger beroep en ter zitting van de Raad heeft aangevoerd, valt af te leiden dat het verzoek van appellant uitsluitend moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 9 augustus 1995, waarbij de
AAW/WAO-uitkering van appellant met ingang van 28 september 1995 is ingetrokken.
4.2.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft – ook – de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.3.
Met betrekking tot de onder 1.2 genoemde brief van 2 januari 2014, waarin neurochirurg Smedema melding maakt van de diagnose spondylolysis, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 13 januari 2015 gesteld dat deze brief geen ander beeld geeft van de medische toestand van appellant en zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid ten tijde van de intrekking van de AAW/WAO-uitkering in 1995. Daarbij hebben de verzekeringsartsen van het Uwv verwezen naar de informatie van orthopedisch chirurg
R. Deutman, die op 26 augustus 1988 heeft vermeld dat bij appellant sprake is van rugklachten samenhangend met spondylolysis en naar een expertise van orthopedisch chirurg Deutman uit 1995, waarin met betrekking tot de rugafwijkingen van appellant opnieuw is vermeld dat sprake is van spondylolysis. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben terecht geconcludeerd dat de door appellant ingebrachte informatie van neurochirurg Smedema, waarin de diagnose spondylolysis eveneens wordt vermeld, geen nieuwe medische feiten of omstandigheden bevat waardoor de eerdere beoordeling opnieuw zou moeten worden bezien.
4.4.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in de brief van Smedema van 2 januari 2014 vermelde diagnose in 1995 bij het Uwv bekend was en destijds bij de beoordeling is betrokken. Dit oordeel wordt onderschreven.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.6.
Uit de uitspraak van de Raad van 20 december 2016 volgt dat een dergelijke vaststelling de afwijzing van een herhaalde aanvraag in beginsel kan dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is. Wat appellant in het voorliggende geval heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.S.E.S. Umans

KP