Uitspraak
OVERWEGINGEN
4. De Raad oordeelt als volgt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn AAW/WAO-uitkering, die per 28 september 1995 is ingetrokken. De Centrale Raad van Beroep behandelt het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 9 augustus 1995, waarbij zijn uitkering werd ingetrokken op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Appellant heeft in 2014 een verzoek ingediend bij het Uwv om opnieuw in aanmerking te komen voor een uitkering, onderbouwd door een brief van neurochirurg dr. R.J. Smedema. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing zouden kunnen veranderen.
De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de brief van Smedema nieuwe inzichten biedt over zijn rugklachten, die mogelijk al in de puberteit zijn ontstaan. Het Uwv heeft echter betoogd dat deze informatie niet nieuw is en dat de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid correct was. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 1995 niet kan worden gehonoreerd. De Raad concludeert dat de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in 1995 correct was en dat er geen aanleiding is voor een herbeoordeling. De uitspraak wordt gedaan door J.P.M. Zeijen, met M.S.E.S. Umans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.