ECLI:NL:CRVB:2017:2006

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
16/4770 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling gestelde aanvraag bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand

Op 6 juni 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die bijzondere bijstand voor de kosten van rechtshulp had aangevraagd op basis van de Participatiewet. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam buiten behandeling gesteld omdat de appellant niet tijdig de vereiste nota van de advocaat had ingeleverd. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de nota niet noodzakelijk was voor de beoordeling van de aanvraag, maar de Raad oordeelde dat de nota essentieel was om te bepalen of de kosten daadwerkelijk door de advocaat in rekening werden gebracht. De Raad bevestigde dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te concluderen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had gemaakt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.4770 PW

Datum uitspraak: 6 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2016, 15/6436 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2017. Namens appellant is verschenen mr. Vlieger. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Namens appellant heeft zijn gemachtigde op 9 mei 2015 bijzondere bijstand voor de kosten van rechtshulp op grond van de Participatiewet (PW) aangevraagd. Bij brief van 13 mei 2015 heeft het college appellant verzocht om vóór 1 juni 2015 nadere gegevens te overleggen, waaronder de nota van de advocaat (nota). Bij e-mailbericht van 29 mei 2015 heeft de gemachtigde van appellant verzocht om uitstel van de termijn. Bij brief van 17 juni 2015 heeft het college appellant uitstel verleend tot 25 juni 2015. Hierbij heeft het college meegedeeld dat indien appellant niet tijdig reageert of niet alle gevraagde gegevens inlevert, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Op 24 juni 2015 heeft gemachtigde van appellant de gevraagde gegevens ingeleverd, met uitzondering van de nota. Op 29 juni 2015 heeft een medewerker van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam telefonisch contact opgenomen met appellant en hem in de gelegenheid gesteld de nota nog dezelfde dag in te leveren. Appellant heeft dit niet gedaan.
1.2.
Bij besluit van 2 juli 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 augustus 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant de nota niet binnen de gestelde termijn heeft overgelegd. De nota is van belang voor de beoordeling van de aanvraag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de nota niet binnen de geboden hersteltermijn door appellant is ingeleverd.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de nota niet noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag. Uit de toevoeging blijkt reeds de hoogte van de eigen bijdrage voor de kosten van rechtshulp. Deze eigen bijdrage is appellant van rechtswege verschuldigd, zodat een nota niet nodig is. Bovendien wordt niet altijd om een nota gevraagd door het college.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient het college allereerst te beoordelen of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen. Uit de toevoeging kan weliswaar worden afgeleid wat de hoogte van de door appellant verschuldigde eigen bijdrage voor de kosten van rechtshulp is, maar niet of deze kosten ook daadwerkelijk door de advocaat bij appellant in rekening worden gebracht. Het college heeft dus terecht om een nota verzocht. Gemachtigde van appellant heeft ter zitting ook bevestigd dat het college in de meeste gevallen om een nota verzoekt en dat slechts in een uitzonderingsgeval niet doet.
4.5.
Appellant heeft verder aangevoerd dat het college hem op grond van de Beleidsvoorschriften Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (beleidsvoorschriften) een nadere hersteltermijn had moeten geven, omdat sprake was van het ontbreken van een kleinigheid.
4.6.
In paragraaf 11.2 van de beleidsvoorschriften is bepaald dat een hersteltermijn wordt verlengd wanneer de aanvrager het merendeel van de gevraagde gegevens heeft ingeleverd, maar een kleinigheid ontbreekt.
4.7.
Het betoog van appellant dat het begrip kleinigheid ziet op een kleinigheid in de hoeveelheid van de gevraagde stukken, kan niet worden gevolgd. Volgens vaste rechtspraak is geen sprake van een kleinigheid indien het gevraagde stuk een voor de beoordeling van de aanvraag essentieel gegeven betreft. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1269, waarin het ontbreken van een enkel bankafschrift niet als een kleinigheid werd aangemerkt. Het ontbreken van de nota kan evenmin als kleinigheid worden aangemerkt, nu de nota essentieel is voor de beoordeling van de vraag of de kosten zich daadwerkelijk voordoen. Voor het verlengen van de hersteltermijn bestond voor het college dan ook geen aanleiding.
4.8.
Het betoog van appellant dat het college op 29 juni 2015 telefonisch contact had moeten opnemen met zijn gemachtigde en niet met hemzelf, slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt dat de gemachtigde van appellant alle correspondentie over de aanvraag heeft ontvangen en dus op de hoogte was van de gevraagde gegevens en de gestelde termijnen. De gemachtigde van appellant heeft zelf verzocht om verlenging van de termijn en de brief met de hersteltermijn van 17 juni 2015 is ook naar hem gestuurd. De gemachtigde van appellant heeft op 24 juni 2016 de gevraagde gegevens naar het college gestuurd, met uitzondering van de nota. Het college kon de aanvraag buiten behandeling stellen op de grond dat de nota niet voor 25 juni 2015 was ingeleverd. Het antwoord op de vraag of het college na 25 juni 2015 met de gemachtigde van appellant telefonisch contact had moeten opnemen, kan daar niet aan afdoen.
4.9.
Uit 4.2 tot en met 4.8 volgt dat het college bevoegd was om de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. In wat appellant heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
4.10.
Uit 4.9 volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet slaagt, zodat deze uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2017.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) C. Moustaïne

HD