ECLI:NL:CRVB:2017:1999
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van voorzieningen op grond van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen de erven van een betrokkene, die getroffen is door oorlogsgeweld, en de Pensioen- en Uitkeringsraad, alsook de Staat der Nederlanden. De betrokkene had in 2002 en opnieuw in 2013 verzocht om voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvragen werden afgewezen, omdat er geen blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld was vastgesteld. De Raad oordeelde dat de psychische en lichamelijke klachten van de betrokkene niet in verband konden worden gebracht met het oorlogsgeweld, maar voortkwamen uit andere oorzaken. De Raad heeft de medische adviezen van de betrokken artsen, waaronder G. Kho en A.M. Ohlenschlager, gevolgd, die concludeerden dat de klachten niet het gevolg waren van de internering in het Kloosterkamp in 1945.
Daarnaast hebben de appellanten verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met tien maanden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.000,-. De vergoeding werd verdeeld tussen de verweerder en de Staat der Nederlanden, waarbij de Staat het grootste deel van de schadevergoeding moest betalen. De Raad heeft ook de proceskosten van de appellanten toegewezen, waarbij de kosten gelijkelijk werden verdeeld tussen de verweerder en de Staat.
De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling in zaken die betrekking hebben op oorlogsgeweld en de toepassing van de Wubo, evenals de noodzaak om de redelijke termijn in procedures te respecteren.