Uitspraak
OVERWEGINGEN
10 augustus 2009 tot en met 31 december 2009 een pgb verleend van netto € 2.309,92. Voor de jaren 2010 tot en met 2012 heeft het Zorgkantoor een pgb verleend van respectievelijk
€ 5.952,- (2010), € 5.617,53 (2011) en € 5.745,79 (2012) netto. Het pgb voor het jaar 2012 heeft het Zorgkantoor met ingang van 1 juli 2012 beëindigd.
30 juni 2012 verantwoording afgelegd. Uit de verantwoordingen blijkt dat appellant het verleende pgb heeft gebruikt voor betalingen aan [naam bedrijf 1] , [naam A] ,
[naam B] , [naam bedrijf 2] en [naam C] .
22 november 2013, waarbij het Zorgkantoor de door appellant ingediende verantwoordingen grotendeels heeft afgekeurd. Uit de onder 4.1 genoemde uitspraken volgt dat het Zorgkantoor met de brieven van 22 november 2013 buitenwettelijke beslissingen heeft genomen en dat het bestreden besluit in zoverre geacht wordt deel uit te maken van de vaststellingsbesluiten van 28 april 2014, waartegen appellant niet separaat bezwaar of beroep heeft ingesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit moet in zoverre geacht worden te zijn gericht tegen de vaststellingsbesluiten van 28 april 2014. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Omwille van de duidelijkheid zal de Raad de hele aangevallen uitspraak vernietigen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen de besluiten van 28 april 2014 beoordelen.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen de besluiten van 28 april 2014 ongegrond;
- veroordeelt het Zorgkantoor in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 990,-;
- bepaalt dat het Zorgkantoor aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.