ECLI:NL:CRVB:2017:197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
14/4699 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiewaardering en rol van getuigen in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak gaat het om de functiewaardering van een appellant die werkzaam was bij de politieregio. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van de appellant tegen de waardering van zijn functie ongegrond had verklaard. De appellant was van mening dat zijn functie op een hoger schaalniveau gewaardeerd diende te worden dan de toegewezen schaal 11. De Raad oordeelt dat de korpschef voldoende gronden heeft aangevoerd voor de waardering van de functie van de appellant en dat de rechtbank terecht heeft besloten om geen getuige op te roepen, aangezien het geschil zich enkel richtte op de functiewaardering en niet op de functiebeschrijving zelf. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de argumenten van de appellant niet voldoende zijn om de waardering onhoudbaar te verklaren. De Raad benadrukt dat de rechterlijke toetsing bij functiewaardering terughoudend dient te zijn en dat de waardering niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is, wat in dit geval niet aan de orde is.

Uitspraak

14/4699 AW
Datum uitspraak: 19 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 juli 2014, 13/1499 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio [regio] (korpsbeheerder), op naam van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft A.A.W. [getuige] met een deurwaardersexploit opgeroepen om als getuige te verschijnen bij de zitting van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. [naam] . De getuige is niet verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.J. van der Vlist en L.M. van den Hil. Het onderzoek ter zitting is geschorst en hervat ter zitting van 13 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. [naam] . De korpschef is, met bericht, niet verschenen. Het onderzoek ter zitting is andermaal geschorst. Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het onderzoek ter zitting is hervat op 9 december 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. [naam] . De korpschef is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als [functie 1] bij de politieregio [regio] . Bij besluit van 16 februari 2012 is hij met terugwerkende kracht tot 1 januari 2005 geplaatst in de - unieke - functie van [functie 2] .
1.2.
De feitelijke werkzaamheden waarmee appellant is belast, zijn beschreven en op
28 november 2011 akkoord bevonden door de leidinggevende van appellant, het diensthoofd [Dienst] [getuige] (hierna: feitelijke functiebeschrijving). Deze feitelijke functiebeschrijving is ‘vertaald’ in een organieke functiebeschrijving [functie 2] (hierna: organieke functiebeschrijving). Bij het hiervoor genoemde besluit van 16 februari 2012 is de organieke functiebeschrijving vastgesteld, met de vermelding dat het schaalniveau nog moet worden vastgesteld via de procedure van waardering.
1.3.
Bij besluit van 12 juni 2012, uitgereikt aan appellant op 15 juni 2012, is de functie [functie 2] gewaardeerd op schaal 11. Bij dit besluit zijn twee bijlagen gevoegd; één bijlage is de op 16 februari 2012 vastgestelde organieke functiebeschrijving, die zo bekend is gemaakt aan appellant. De andere bijlage is de ‘Motivering functie [functie 2] ’ (hierna: waarderingsadvies). In dit waarderingsadvies, dat de korpschef heeft overgenomen, zijn karakteristieke elementen van de organieke functiebeschrijving vergeleken met elementen van de organieke functies Adviseur [Adviseur] , schaal 11, en Hoofd [Hoofd] , schaal 12.
1.4.
In zijn bezwaarschrift van 12 juli 2012 heeft appellant vermeld dat zijn bezwaar zich richt tegen de waardering van de functie, die naar zijn mening op schaal 12 dient te worden gewaardeerd. In zijn pleitnota bij de hoorzitting op 20 november 2012 heeft appellant aangevoerd dat in het waarderingsadvies de feitelijke beschrijving van taken zoals opgesteld in overleg met [getuige] en de medewerkster P&O geheel ter zijde wordt gelegd. Daarbij heeft appellant als bijlagen gevoegd de feitelijke functiebeschrijving en de organieke functiebeschrijving.
1.5.
Bij besluit van 25 januari 2013 (bestreden besluit) heeft de korpschef in navolging van het advies van de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering Politie (CAOP) het bezwaar tegen het besluit van 12 juni 2012 ongegrond verklaard.
1.6.
In zijn aanvullend beroepschrift van 4 april 2013 heeft appellant bij punt 24 vermeld
- waarin met eiser appellant is bedoeld en met verweerder de korpschef: “In dit kader wijst eiser u op het navolgende:
A) de organieke functie is door verweerder opgesteld. Let wel, naar de stelling van eiser is dit in het besluit in primo enorm ‘geschoren’ ten opzichte van de door onder andere het diensthoofd opgestelde functiewaardering welke door P&O is overgenomen.”
2.1.
Ter zitting van 31 januari 2014 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden om appellant in de gelegenheid te stellen [getuige] als getuige op te roepen. Bij de voortgezette behandeling op 4 juli 2014 is de door appellant opgeroepen getuige niet verschenen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de organieke functiebeschrijving niet tot de omvang van het geding behoort, zodat zij geen aanleiding ziet om [getuige] , die over de feitelijke werkzaamheden kan verklaren, als getuige op te roepen. De functiewaardering is niet onhoudbaar.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de functiebeschrijving niet overeenkomt met zijn feitelijke werkzaamheden. [getuige] kan dit bevestigen. De rechtbank heeft ten onrechte geen gebruik gemaakt van de haar in artikel 8:63, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegeven bevoegdheid om de door hem opgeroepen maar niet verschenen getuige [getuige] op te roepen. Over de functiewaardering heeft appellant aangevoerd dat hij wel degelijk leidinggevende activiteiten verricht en dat de beleidsontwikkeling voor de toepassing van C2000 in zijn handen ligt. Ook dat kan [getuige] bevestigen. Ter zitting van
9 juli 2015 heeft appellant de Raad verzocht om [getuige] als getuige op te roepen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit wat appellant in bezwaar heeft aangevoerd volgt niet dat hij tegen de organieke functiebeschrijving is opgekomen. De Raad begrijpt de argumenten van appellant, mede gelet op wat hij in beroep heeft aangevoerd, zo, dat hij zich niet kan verenigen met de in het waarderingsadvies opgenomen karakteristieke elementen uit de organieke functiebeschrijving. Dit is een bezwaar gericht tegen de functiewaardering. De organieke functiebeschrijving behoort, gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb, dan ook niet tot de omvang van het geding en staat in rechte vast.
4.2.
Als leidinggevende van appellant kan [getuige] verklaren over de feitelijk door appellant uitgevoerde en opgedragen werkzaamheden. Nu het geding niet gaat over de functiebeschrijving maar uitsluitend over de functiewaardering, mocht de rechtbank ervan afzien om [getuige] als getuige op te roepen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 januari 2005, ECLI:NL:CRVB: 2005:AS7071) is de enkele omstandigheid dat de door appellant opgeroepen getuige niet van zins was te verschijnen onvoldoende om de rechtbank tot het oproepen van de getuige gehouden te achten. Ook de Raad ziet geen aanleiding om gebruik te maken van de in artikel 8:63, derde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 13 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2732) is de rechterlijke toetsing bij functiewaardering terughoudend. De rechter moet beoordelen of de waardering op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden waardering niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
4.4.
Blijkens het waarderingsadvies en het advies van de CAOP zijn bij de vergelijking van de functie [functie 2] met de functie Adviseur [Adviseur] meer delen met overeenkomstig niveau gevonden dan bij vergelijking met de functie Hoofd [Hoofd] Deze laatste functie is vooral op de terreinen leidinggeven, beleid en advisering zwaarder bevonden dan de functie [functie 2] . Wat appellant hiertegen heeft aangevoerd over leidinggeven en beleid, leidt niet tot de slotsom dat de waardering onhoudbaar is. Zo gaat het bij de functie Hoofd [Hoofd] om leidinggeven aan een afdeling en het vertalen van korpsbeleid naar [Hoofd] beleid. Bij de functie Adviseur [Adviseur] gaat het om leidinggeven aan interregionale complexe informatievoorzieningprojecten en het ontwikkelen en verwerken van nieuwe inzichten wat betreft de informatievoorziening in beleidsvoorstellen. Het oordeel van de korpschef dat de inhoud van de functie Adviseur [Adviseur] van dezelfde zwaarte is als de inhoud van de functie [functie 2] , waar het gaat het om leidinggeven aan een interregionaal project teneinde wijzigingen in bestaande aan C2000 gerelateerde informatiesystemen dan wel nieuwe informatiesystemen te realiseren of te implementeren, berust niet op onvoldoende gronden.
4.5.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) S.A. de Graaff

HD