ECLI:NL:CRVB:2017:1924
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en vergoeding kosten bezwaar na beëindiging WW-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom ongegrond verklaarde. Appellant had eerder een WW-uitkering ontvangen, die eindigde op 29 december 2014. Hij heeft op 21 januari 2015 bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW). Het dagelijks bestuur kende hem bijstand toe, maar paste de kostendelersnorm toe omdat er een andere persoon op zijn adres stond ingeschreven. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om vergoeding van de kosten die hij had gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar. Het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar ongegrond en weigerde de kosten te vergoeden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de beëindiging van de WW-uitkering niet tijdig was gecommuniceerd aan appellant, omdat de brief naar een verkeerd adres was gestuurd. Dit vormt echter geen bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. De Raad stelt vast dat appellant tijdig een bijstandsaanvraag had moeten indienen en dat de omstandigheid dat hij de beëindigingsbrief niet heeft ontvangen, niet leidt tot een recht op bijstand over de periode voorafgaand aan zijn aanvraag.
Wel oordeelt de Raad dat het dagelijks bestuur ten onrechte de kosten van bezwaar niet heeft vergoed. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover het de vergoeding van de kosten in bezwaar betreft en verklaart het beroep gegrond. De Raad bepaalt dat appellant recht heeft op een vergoeding van € 495,- voor de kosten van de behandeling van het bezwaar, en veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een totaalbedrag van € 1.980,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 mei 2017.