ECLI:NL:CRVB:2017:1921
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstand en terugvordering bij gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant ontving sinds 8 juli 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand werd op 23 mei 2011 ingetrokken omdat de appellant in detentie verbleef. Later, na een onderzoek door de sociale recherche, werd vastgesteld dat de appellant samenwoonde met een andere persoon, S, wat hij niet had gemeld. Dit leidde tot een besluit van het college om de bijstand van de appellant in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat het college de informatie uit het strafdossier, dat met toestemming van de officier van justitie was verkregen, mocht gebruiken. De Raad concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding tussen de appellant en S, en dat de appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting had gehandeld door dit niet te melden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering van de bijstand gerechtvaardigd was. De uitspraak werd gedaan op 23 mei 2017.