ECLI:NL:CRVB:2017:1915
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schending van de inlichtingenverplichting door het niet melden van giften en de gevolgen voor bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de intrekking van haar bijstandsuitkering aan de orde is. Appellante ontving vanaf 31 mei 2013 bijstand, maar het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst ontdekte tijdens een mutatieonderzoek dat appellante in de periode van 21 augustus 2013 tot en met 27 oktober 2013 diverse bedragen had ontvangen van haar vader, die bestemd waren voor een reis naar Brazilië voor de bruiloft van haar dochter. Deze giften, in totaal € 2.600,-, werden niet gemeld bij het dagelijks bestuur, wat leidde tot de conclusie dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden.
Het dagelijks bestuur heeft vervolgens de bijstand van appellante over de maand oktober 2013 ingetrokken en teruggevorderd. Appellante stelde dat de giften niet bestemd waren voor haar levensonderhoud, maar voor een specifiek doel, en dat zij daarom niet in mindering op de bijstand gebracht mochten worden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de ontvangen giften als middelen moesten worden aangemerkt, omdat deze het inkomen van appellante overschreden.
Daarnaast was er een probleem met het niet overleggen van een echtscheidingsvonnis, wat leidde tot opschorting en intrekking van de bijstand. De Raad bevestigde dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken, omdat appellante niet tijdig de gevraagde informatie had verstrekt. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.