ECLI:NL:CRVB:2017:1898
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-gemelde werkzaamheden
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege niet-gemelde op geld waardeerbare werkzaamheden door appellant. Appellant en zijn partner ontvingen vanaf 8 september 2008 bijstand naar de norm voor gehuwden. Naar aanleiding van anonieme tips over de werkzaamheden van appellant in de modebranche, heeft de sociale recherche van de gemeente Schiedam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant vanaf 20 februari 2013 werkzaamheden verrichtte die hij niet had gemeld, wat resulteerde in de intrekking van zijn bijstand per 1 september 2013.
De rechtbank Rotterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen de bestuurlijke boete en de intrekking van de bijstand gedeeltelijk gegrond verklaard. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtbank het beroep tegen de intrekking van de bijstand ongegrond had verklaard. Appellant stelde dat hij geen substantiële werkzaamheden had verricht en daarom geen financiële gegevens kon overleggen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur voldoende bewijs had geleverd dat appellant in de relevante periode werkzaamheden had verricht die op geld waardeerbaar zijn. De Raad benadrukte dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking was voldaan, op het dagelijks bestuur rustte, en dat dit bestuur hierin was geslaagd. De Raad concludeerde dat appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden, wat een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand oplevert. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen.