ECLI:NL:CRVB:2017:1891
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake terugvordering bijstandsverlening en herziening vermogen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, waarbij de bijstand van appellante over een bepaalde periode is herzien en een terugvordering van bijstandsverlening is ingesteld. Appellante ontving van 17 januari 2011 tot 1 januari 2012 een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) en vanaf 1 januari 2012 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Het college heeft vastgesteld dat appellante in de periode van 17 januari 2011 tot en met 30 juni 2015 regelmatig bedragen van haar ouders op haar bankrekening heeft ontvangen, die als inkomen zijn aangemerkt. Dit leidde tot een herziening van de bijstand en een terugvordering van in totaal € 20.439,23. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het college onterecht de bijschrijvingen van de grootvader van appellante als vermogen heeft aangemerkt, wat heeft geleid tot een verhoging van het terugvorderingsbedrag. De Raad heeft vastgesteld dat het college in strijd heeft gehandeld met het verbod van reformatio in peius, omdat appellante door het indienen van bezwaar slechter af is geworden. De Raad heeft het hoger beroep deels gegrond verklaard en het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 18.729,14, hetgeen overeenkomt met het bedrag dat in het eerdere besluit van 15 september 2015 was vastgesteld. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.980,-.