ECLI:NL:CRVB:2017:1874

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
15/2063 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om met behoud van Wajong-uitkering te verhuizen naar Marokko

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag door appellant om met behoud van zijn Wajong-uitkering te verhuizen naar Marokko. Appellant ontvangt sinds 5 juni 2008 een Wajong-uitkering en heeft verzocht om toestemming om naar Marokko te verhuizen, omdat zijn gezin daarheen vertrekt. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er onvoldoende redenen waren om de hardheidsclausule toe te passen. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant niet medisch afhankelijk is van zijn echtgenote en dat er geen zwaarwegende redenen zijn om buiten Nederland te gaan wonen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging. De Raad heeft de eerdere afwijzing van het Uwv bevestigd, omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de afwijzing zouden rechtvaardigen. De Raad oordeelde dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties kan worden toegepast en dat in dit geval geen sprake was van dergelijke situaties. De uitspraak van de rechtbank werd met verbetering van gronden bevestigd.

Uitspraak

15/2063 WWAJ
Datum uitspraak: 19 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
10 februari 2015, 14/6557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2016. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellant ontvangt sinds 5 juni 2008 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.2.
Bij brief van 16 januari 2014 heeft appellant het Uwv verzocht om met behoud van zijn Wajong-uitkering te mogen verhuizen naar Marokko. Appellant heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zijn echtgenote en kinderen per 1 juli 2014 naar het buitenland vertrekken en dat hij afhankelijk is van zijn gezin.
1.3.
Bij besluit van 27 januari 2014 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Aan dit besluit ligt een rapport ten grondslag van een verzekeringsarts van het Uwv van 24 januari 2014. Deze verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en heeft vastgesteld dat appellant bekend is met psychische klachten maar niet van dien aard dat gesproken kan worden van
ADL-afhankelijkheid of de noodzaak van continue oppassing. Medisch acht de verzekeringsarts niet te onderbouwen dat appellant voor de verzorging afhankelijk is van zijn echtgenote. Ook ondergaat appellant geen medische behandeling van enige duur. Tegen het besluit van 27 januari 2014 is geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij brief van 15 april 2014 heeft appellant, onder verwijzing naar de beslissing van
27 januari 2014, het Uwv opnieuw verzocht om hem toestemming te verlenen om met behoud van zijn Wajong-uitkering te mogen verhuizen naar Marokko. Dit verzoek van appellant is bij besluit van 5 mei 2014 opnieuw afgewezen. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn.
1.5.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft herhaald dat zijn psychische afhankelijkheid van zijn echtgenote zeer groot is en dat hij na haar vertrek ongetwijfeld zal decompenseren.
1.6.
Bij besluit van 30 september 2014 heeft het Uwv het besluit van 5 mei 2014 gehandhaafd. Het Uwv heeft zich daarbij, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 september 2014, op het standpunt gesteld dat geen sprake is van het ondergaan van een medische behandeling van enige duur noch van verzorgingsafhankelijkheid in het kader van de hardheidsclausule.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen die rechtvaardigen dat het Uwv terugkomt op het eerdere besluit van
27 januari 2014.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij onder behandeling is bij I-Psy. Hij heeft herhaald dat hij in psychische zin verzorgingsafhankelijk is van zijn vrouw en dat hij haar moet volgen naar Marokko.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft − ook − de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In het voorliggende geval leidt dit tot het volgende.
4.2.
Het Uwv heeft de op 16 januari 2014 ontvangen aanvraag van appellant afgewezen en die afwijzing − na een inhoudelijke beoordeling − bij het bestreden besluit gehandhaafd. Gelet hierop zal de Raad, anders dan de rechtbank, de afwijzing toetsen aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag.
4.3.
In artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet Wajong is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogenoemde exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het negende lid van dit artikel buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het exportverbod van de Wajong-uitkering is uitgangspunt en de zogenoemde hardheidsclausule kan slechts in uitzonderlijke situaties toepassing vinden.
4.4.
Het Uwv heeft in artikel 2 van het Besluit beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Staatscourant 2 mei 2003, nr. 84, blz. 17, hierna: Besluit) aangegeven in welke gevallen en op welke wijze door hem uitvoering zal worden gegeven aan deze hardheidsclausule. In artikel 2 van dit Besluit is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op uitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
In de toelichting bij het Besluit heeft het Uwv aangegeven dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast.
4.5.
Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er onvoldoende reden is om de hardheidsclausule toe te passen. In haar rapport van 18 september 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat uit de beschikbare stukken geen medische informatie te herleiden is waaruit blijkt dat bij appellant sprake is van het ondergaan van een medische behandeling van enige duur, dan wel dat appellant in psychische zin verzorgingsafhankelijk is van zijn echtgenote. Evenmin is gebleken dat een eventuele verzorging van appellant uitsluitend door zijn echtgenote zou moeten gebeuren. Met dit rapport heeft de verzekeringsarts voldoende onderbouwd dat niet is gebleken dat appellant zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen. In hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij verzorgingsafhankelijk is van zijn echtgenote. Ook anderszins is niet gebleken van zwaarwegende redenen om toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 2 van het Besluit. De aanvraag van appellant om met behoud van zijn Wajong-uitkering te mogen verhuizen naar Marokko is terecht afgewezen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

KP