4.1.De in hoger beroep aangevoerde grond dat appellant ten onrechte niet is gehoord slaagt niet. Uit de stukken blijkt dat appellant in verband met het bezwaar bij het Uwv tegen het besluit van 29 oktober 2013 heeft afgezien van een hoorzitting. In verband met het bezwaar van appellant bij het Uwv tegen het besluit van 6 november 2013 heeft het Uwv gemotiveerd dat van horen is afgezien omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Ten slotte blijkt uit de stukken dat appellant met bericht van verhindering niet is verschenen op de hoorzitting in verband met het bezwaar tegen het besluit van 6 november 2013 bij het college.
15/5599 WIA (aangevallen uitspraak 14/1219, bestreden besluit 1)
4.2.1.Het hoger beroep is met name gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het Uwv bij de verrekening van de WGA-uitkering van appellant met de door appellant ontvangen WWB-uitkering uit mocht gaan van (de hoogte) van het bedrag aan WWB-uitkering, zoals opgegeven door het college in het verzoek om verrekening.
4.2.2.Op grond van artikel 60a, tweede lid, van de WWB betaalt het Uwv, indien degene van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd een uitkering ontvangt op grond van de Wet WIA, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van belanghebbende, het bedrag van de terugvordering uit de uitkering of de inkomensondersteuning op verzoek aan het college dat de kosten van bijstand terugvordert.
4.2.3.Het oordeel van de rechtbank hierover en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Het Uwv heeft zich terecht niet bevoegd geacht de juistheid van het door het college terug te vorderen bedrag aan WWB-uitkering te toetsen. De omstandigheid, dat een betrokkene hierdoor mogelijk wordt genoodzaakt om zowel tegen het college te procederen over de rechtmatigheid van de terugvordering, als tegen het Uwv over de wijze van verrekening op grond van artikel 60a, tweede lid, van de WWB, ligt besloten in dwingend wettelijke bepalingen van de WWB en maakt dit oordeel niet anders. Omdat tegen beide besluiten kan worden opgekomen – hetgeen appellant heeft gedaan – is er geen belemmering bij het inroepen van rechtsbescherming.
4.2.4.Het Uwv is bij de verrekening van de Wet WIA-uitkering van appellant met door appellant ontvangen WWB-uitkering dan ook terecht uitgegaan van het door het college doorgegeven bedrag. In het bestreden besluit heeft het Uwv een berekening gegeven van de netto nabetaling na verrekening. Deze berekeningen zijn inzichtelijk en voldoende gemotiveerd.
4.2.5.Appellant heeft geen gronden aangevoerd die zien op de hoogte van de verrekende uitkeringen afgezien van het door het Uwv toegepaste tarief van 42%. Over dit laatste heeft het Uwv toegelicht dat door het Uwv standaard het middelste tarief wordt gehanteerd ter voorkoming van naheffingen. Het Uwv is verplicht om loonbelasting in te houden. Niet is gebleken dat appellant hierdoor is benadeeld.
4.2.6.Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep met betrekking tot bestreden besluit 1 geen doel treft.
15/5601 WWB (aangevallen uitspraak 14/2753, bestreden besluit 2)
4.3.1.De rechtbank heeft op goede gronden vastgesteld dat het college bij bestreden besluit 2 op juiste wijze nader uiteen heeft gezet hoe het bedrag dat wordt teruggevorderd is vastgesteld en hoe het bedrag is verrekend. Tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag heeft appellant geen specifieke beroepsgronden aangevoerd. Het hoger beroep met betrekking tot bestreden besluit 2 treft geen doel.
15/5600 WIA (aangevallen uitspraak 14/2755, bestreden besluit 3)
4.4.1.Artikel 6:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
4.4.2.Appellant heeft bezwaar gemaakt bij het Uwv tegen een besluit dat is genomen door het college. Het Uwv heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep met betrekking tot bestreden besluit 3 treft geen doel.