ECLI:NL:CRVB:2017:1858

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
19 mei 2017
Zaaknummer
15/3137 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de startersregeling in het kader van de Werkloosheidswet en de intrekking van toestemming door het Uwv

In deze zaak gaat het om de intrekking van de toestemming voor de startersregeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellante, die in het verleden werkzaamheden heeft verricht zonder deze te melden. Appellante ontving vanaf 1 januari 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en vroeg toestemming aan het Uwv om gebruik te maken van de startersregeling. Deze toestemming werd verleend voor de periode van 5 mei 2014 tot en met 2 november 2014. Echter, het Uwv ontdekte via een anonieme tip dat appellante al sinds 2010 samen met haar echtgenoot een bedrijf had en dat zij werkzaamheden als zelfstandige verrichtte, wat in strijd was met de voorwaarden van de startersregeling.

Het Uwv trok de toestemming voor de startersregeling in op 24 juni 2014, waarna appellante bezwaar maakte. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden die appellante verrichtte vóór de toestemming voor de startersregeling niet als hobbymatig konden worden aangemerkt en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 77a van de WW. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de toestemming had ingetrokken, omdat appellante haar activiteiten niet had gemeld en niet tijdig navraag had gedaan naar de gevolgen voor haar uitkering.

De Raad benadrukte dat appellante verantwoordelijk was voor het verstrekken van juiste en volledige informatie aan het Uwv en dat de anonieme tip geen vrijstelling bood van deze verplichting. De uitspraak werd gedaan op 12 april 2017, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde en geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3137 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
26 maart 2015, 14/6562 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 april 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.D. van Tellingen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Tellingen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is met ingang van 1 januari 2013 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op verzoek van appellante heeft het Uwv haar, eerst telefonisch op 2 mei 2014 en daarna bij besluit van 8 mei 2014, toestemming gegeven om gebruik te maken van de zogenoemde startersregeling op grond van artikel 77a van de WW in de periode van 5 mei 2014 tot en met 2 november 2014. Appellante is op 5 mei 2014 gestart met een winkel onder de naam “[naam winkel]”.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme tip, ontvangen op 5 oktober 2013, heeft het Uwv inspecteur M.J.P. Leenards op 8 mei 2014 opdracht gegeven onderzoek te verrichten naar de activiteiten van appellante. Uit dit onderzoek, neergelegd in een onderzoeksrapport van Leenards van 17 juni 2014, is onder andere naar voren gekomen dat appellante sinds 1 april 2010 samen met haar echtgenoot een bedrijf had, genaamd “ [naam bedrijf] ”, dat zij hiervoor de inkoop en de boekhouding deed, dat zij een webshop had en dat zij samen met haar echtgenoot wekelijks op markten, braderieën en muziekfestivals stond. Leenards heeft op basis van de bevindingen uit dit onderzoek geconcludeerd dat appellante in de jaren 2013 en 2014 werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht en dat appellante deze werkzaamheden niet heeft gemeld bij het Uwv.
1.3.
Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 24 juni 2014 de aan appellante verleende toestemming voor de startersregeling ingetrokken. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft dit bezwaar bij besluit van 8 oktober 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en hiertoe − samengevat − het volgende overwogen.
2.1.
De activiteiten van appellante, die zij voorafgaand aan de toestemming voor de startersregeling verrichtte, kunnen niet als slechts hobbymatig worden aangemerkt. Appellante heeft deze activiteiten uitgevoerd onder de handelsnaam [naam bedrijf] , welke vennootschap al sinds 20 december 2012 stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv er terecht van uit is gegaan dat appellante de activiteiten die zij al vanaf 2010 verrichtte, heeft voortgezet gedurende de startperiode en dat zij daarom niet voldeed aan de voorwaarde van artikel 77a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW.
2.2.
De grond van appellante, dat het Uwv al op de hoogte was van de activiteiten van appellante voordat de toestemming werd verleend en dat het Uwv daarom de toestemming niet meer kan intrekken met als reden dat zij haar activiteiten niet heeft gemeld, heeft de rechtbank verworpen. Hiertoe heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 10 augustus 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR4728), voorop gesteld dat het op de weg lag van appellante om bij de uitkeringsafdeling van het Uwv na te vragen of zij met behoud van uitkering de door haar verrichte werkzaamheden mocht uitvoeren. Het is bovendien aan appellante om zich tijdig op de hoogte te stellen van de relevante wetgeving en om het Uwv op de hoogte te brengen van alle mogelijk relevante feiten en omstandigheden omtrent haar aanvraag voor deelname aan de startersregeling. Dat het Uwv onderzoek deed naar de activiteiten van appellante naar aanleiding van een fraudemelding, ontslaat appellante niet van deze verplichting. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellante heeft erkend dat zij tevoren op een informatiebijeenkomst “Zelfstandig ondernemerschap tijden de WW-uitkering” is geweest. Dat appellante die bijeenkomst heeft bijgewoond met de achterliggende gedachte om een boekhoudkantoor op te zetten in plaats van een winkel in sieraden, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar gronden in beroep herhaald. Volgens appellante was het Uwv er al van op de hoogte dat zij als hobbyist een soort van eigen onderneming had. Naast de anonieme tip beschikte het Uwv eind 2013 immers ook over mededelingen van appellante op Facebook, waaruit het Uwv had moeten opmaken dat zij een eigen onderneming zou kunnen hebben. Het Uwv had haar moeten waarschuwen dat deze hobby niet was toegestaan en zou kunnen betekenen dat de startersregeling met terugwerkende kracht zou kunnen worden ingetrokken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft aangevoerd dat informatie verkregen van een anonieme tipgever, welke nog in onderzoek is, niet kan worden aangemerkt als bekend bij het Uwv. De printjes van Facebook zijn dan wel van oktober 2013, maar op dat moment moest nog nader onderzoek plaatsvinden. Eerst heeft nader onderzoek plaatsgevonden door een handhavingsdeskundige, die heeft geadviseerd een onderzoek uit te zetten bij de inspectie. Op dat moment stond in het geheel niet vast dat er herzien diende te worden, maar dat er wel voldoende aanleiding bestond om dat uit te zoeken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 77a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW, zoals deze bepaling destijds gold, kan het Uwv een werknemer toestemming verlenen om gedurende
26 kalenderweken werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep te verrichten, indien de werkzaamheden nog geen aanvang hebben genomen.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de werkzaamheden, die appellante verrichtte voordat zij toestemming kreeg voor de startersregeling, moeten worden aangemerkt als werkzaamheden als bedoeld in artikel 77a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW, dat de werkzaamheden waarop de door het Uwv verleende toestemming zag in feite een voortzetting waren van die eerdere activiteiten, waarmee niet is voldaan aan de in voornoemd artikellid onder b genoemde voorwaarde, dat de werkzaamheden nog geen aanvang hebben genomen en dat het Uwv deze toestemming daarom terecht heeft ingetrokken. Deze oordelen van de rechtbank en de overwegingen die hiertoe hebben geleid, worden geheel onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De enkele omstandigheid dat het Uwv in oktober 2013 een anonieme tip had gekregen, dat appellante naast haar WW-uitkering zwart zou werken, ontslaat appellante niet van haar wettelijke plicht om het Uwv bij het doen van haar verzoek in april 2014 om deel te mogen nemen aan de startersregeling juist en volledig te informeren over haar activiteiten op dat moment. Zeker in aanmerking nemende de aard, omvang, opbrengst en duur van haar activiteiten had het op de weg van appellante gelegen het Uwv hierover te informeren dan wel op zijn minst navraag te doen naar de eventuele gevolgen hiervan voor haar WW-uitkering. Dit heeft appellante nagelaten, terwijl zij hiertoe wel in de gelegenheid was. Tegen deze achtergrond valt niet aan het Uwv tegen te werpen dat hij niet eerder onderzoek heeft verricht naar de anonieme tip dan wel dat hij heeft nagelaten dit eerder met appellante te bespreken. Het Uwv was dan ook bevoegd om de verleende toestemming voor de startersregeling met terugwerkende kracht in te trekken. Dat uit onderzoek naar aanleiding van de anonieme tip nadien uiteindelijk is gebleken dat appellante niet in aanmerking had moeten komen voor de startersregeling, komt voor risico en rekening van appellante en maakt dit oordeel niet anders.
4.4.
Hetgeen in 4.2 en 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en B.M. van Dun en
C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) M. Gayir
JvC