ECLI:NL:CRVB:2017:1854
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende inzicht in financiële situatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had op 14 juli 2014 een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand ingediend, maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant niet voldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en niet kon aantonen hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien in de 19 maanden voorafgaand aan zijn aanvraag.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen inkomen had sinds de beëindiging van zijn uitkering in december 2012 en dat er kasstortingen waren gedaan op zijn rekening, maar dat de herkomst van deze stortingen onduidelijk bleef. De verklaringen van de familieleden van de appellant waren niet voldoende onderbouwd met objectieve gegevens. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. De appellant had onvoldoende duidelijkheid gegeven over zijn financiële situatie en de middelen waarover hij beschikte. De beroepsgronden van de appellant werden verworpen, en de Raad concludeerde dat het college terecht had besloten om de bijstandsaanvraag af te wijzen.