ECLI:NL:CRVB:2017:1768

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
16/269 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering voor de AOW van een appellant die in een Duits internaat verbleef

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in Duitsland, had een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, maar dit was hem geweigerd door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op basis van het argument dat hij tijdens zijn verblijf in een Duits internaat in Nederland niet als ingezetene kon worden aangemerkt. De Svb stelde dat zijn verblijf in Nederland uitsluitend verband hield met het volgen van onderwijs en dat er geen intentie was om zich definitief in Nederland te vestigen.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft echter overwogen dat voor het recht op AOW van belang is of de appellant verzekerd was in de relevante periode, die begon op de dag waarop hij de aanvangsleeftijd bereikte. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant vanaf zijn komst naar het internaat in 1959 vrijwel uitsluitend in Nederland verbleef en dat hij gedurende deze periode een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, ondanks dat hij geen eigen woonruimte had buiten het internaat.

De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant van de aanvangsleeftijd tot 15 november 1966 verzekerd was voor de AOW. De eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de Svb zijn vernietigd, en de Svb is opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de appellant, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat de Svb het griffierecht aan de appellant moet vergoeden.

Uitspraak

16/269 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2015, 15/2691 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 12 mei 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2017. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.S. van Zanten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op [geboortedatum] 1948 geboren in Duitsland en heeft de Duitse nationaliteit. Hij heeft van 24 april 1959 tot 15 november 1966 verbleven in het [naam internaat] in [plaatsnaam] . Dit was een internaat waar een Duitstalige gymnasiumopleiding werd gegeven. Appellant verbleef gedurende deze schooljaren in het internaat. Enkele dagen rond Kerst en twee of drie weken in de zomerperiode bracht appellant bij zijn ouders in Duitsland door. Nadat hij zijn opleiding had afgerond, keerde appellant terug naar Duitsland.
1.2.
Appellant heeft een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Dit pensioen is hem bij besluit van 7 maart 2014 geweigerd, omdat hij gedurende zijn verblijf in het internaat niet als ingezetene kon worden aangemerkt nu zijn verblijf in Nederland uitsluitend verband hield met het volgen van onderwijs en uit niets blijkt dat appellant de intentie had zich definitief in Nederland te vestigen.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 16 maart 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 7 maart 2014 gehandhaafd. Daarbij is overwogen dat gezien alle feiten en omstandigheden niet gezegd kan worden dat appellant gedurende zijn verblijf in het [naam internaat] een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft gehad.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1.
Voor het recht op ouderdomspensioen op grond van de AOW is van belang het aantal jaren waarin men verzekerd is geweest in het tijdvak, aanvangende met de dag waarop de aanvangsleeftijd is bereikt en eindigend met de dag voorafgaande aan de dag waarop de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt. De aanvangsleeftijd is voor appellant
[datum aanvangsleeftijd] 1963. Voor dit geding is daarom van belang of appellant in de periode van [datum aanvangsleeftijd] 1963 (de aanvangsleeftijd) tot 15 november 1966 (de datum waarop hij weer in Duitsland ging wonen) verzekerd was voor de AOW.
3.2.
Verzekerd op grond van de AOW is degene die ingezetene is. Ingezetene in de zin van de AOW is degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld. In zijn arresten van 21 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1466) en
4 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6285) heeft de Hoge Raad in herinnering geroepen dat om te bepalen waar iemand woont, acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. De Raad voegt daaraan toe dat op appellant de destijds geldende coördinatieverordening (Verordening (EEG) nr. 3/58) niet van toepassing was, zodat een dubbele woonplaats niet is uitgesloten.
3.3.
Vastgesteld moet worden dat appellant vanaf zijn komst naar het internaat op 24 april 1959 vrijwel uitsluitend in Nederland verbleef. Slechts enkele weken per jaar bracht hij bij zijn ouders door. Appellant volgde hier onderwijs. Dat dit onderwijs in de Duitse taal werd gegeven, doet hieraan niet af. Aangenomen mag worden dat de intentie van appellant en zijn ouders was dat appellant zijn opleiding met goed gevolg zou afronden, zodat hij in totaal gedurende ten minste zes jaren in Nederland zou blijven. Gezien deze lange en stabiele periode kan aan het ontbreken van woonruimte − los van het internaat − geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Verder bracht appellant zijn vrije tijd in Nederland door, binnen en soms ook buiten het internaat. Gegeven deze omstandigheden, die bij de aanvang van de hier van belang zijnde periode op [datum aanvangsleeftijd] 1963 al geruime tijd ongewijzigd waren en daarna tot 15 november 1966 voortduurden, kan niet worden gezegd dat appellant (uitsluitend) bij zijn ouders woonde. Er was sprake van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland.
3.4.
Van belang is daarbij nog dat personen die uitsluitend wegens studieredenen in Nederland wonen, in de ten tijde hier van belang geldende Besluiten uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen niet van de verzekering waren uitgesloten, zoals nu wel het geval is.
3.5.
Het onder 3.1 tot en met 3.4 overwogene voert tot het oordeel dat appellant van [datum aanvangsleeftijd] 1963 tot 15 november 1966 verzekerd is geweest voor de AOW. De aangevallen uitspraak wordt daarom vernietigd en het bestreden besluit wordt vernietigd onder gegrondverklaring van het beroep daartegen.
3.6.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 16 maart 2015;
  • draagt de Svb op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en M.M. van der Kade en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2017.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.H.J. van Haarlem
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.

UM