ECLI:NL:CRVB:2017:1758
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A.H. van Dalen-van Bekkum
- L. Koper
- W.E. Doolaard
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid van appellante met epilepsie in het kader van de AAW versus de Wet Wajong
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, geboren in 1977, die sinds haar jeugd bekend is met epilepsie. Appellante was werkzaam als machinestikster tot haar werkloosheid in 2000, waarna zij zich ziek meldde. In 2001 verzocht zij om een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), maar deze werd geweigerd omdat haar arbeidsongeschiktheidspercentage onder de 15% lag. In 2013 diende zij een aanvraag in voor een Wajong-uitkering, die ook werd afgewezen. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar de Centrale Raad oordeelde dat de beoordeling van haar aanspraken op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) diende te gebeuren, gezien haar geboortejaar.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht geen Wajong-uitkering heeft toegekend, omdat er onvoldoende bewijs was dat appellante op haar zeventiende arbeidsongeschikt was. De Raad stelde vast dat de verzekeringsarts met het belastbaarheidspatroon van 21 maart 2001 adequaat rekening had gehouden met de beperkingen van appellante. Er was geen betrouwbaar bewijs van een verslechtering van haar medische situatie tussen 1993 en 1999, en appellante had in die periode nog gewerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand moesten blijven, omdat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar standpunt over haar arbeidsongeschiktheid.