ECLI:NL:CRVB:2017:1756
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering op basis van verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellante, die van mening is dat haar beperkingen onvoldoende zijn erkend in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van het Uwv, dat appellante met ingang van 5 februari 2014 geen recht op uitkering had omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, zorgvuldig was genomen en goed gemotiveerd was op basis van rapporten van artsen van het Uwv.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar heup- en rugklachten niet adequaat zijn meegenomen in de FML. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig was en dat de vastgestelde beperkingen juist zijn. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven, die heeft aangegeven dat er geen aanleiding is voor zwaardere beperkingen dan vastgesteld.
De Raad heeft ook opgemerkt dat de medische situatie van appellante op de datum in geding, 5 februari 2014, anders was dan op het moment dat zij een loongerelateerde WGA-uitkering kreeg toegekend in september 2014. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.