ECLI:NL:CRVB:2017:1752
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor uitbreiding van huishoudelijke hulp op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, geboren in 1932 en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant had verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp van één naar drie dagdelen per week, maar dit verzoek werd afgewezen door verweerder. De Raad heeft vastgesteld dat appellant psychische klachten heeft die verband houden met zijn vervolging, maar dat hij in staat wordt geacht lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft het beleid van verweerder onderschreven, dat aan personen van 70 jaar of ouder een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp kan worden toegekend, mits zij niet in staat zijn om lichte huishoudelijke taken uit te voeren. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn gevonden om te twijfelen aan het standpunt van verweerder, dat appellant in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, zoals afwassen en boodschappen doen. De uitspraak bevestigt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en verklaart het beroep ongegrond.