ECLI:NL:CRVB:2017:1752

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
11 mei 2017
Zaaknummer
16/6608 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor uitbreiding van huishoudelijke hulp op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, geboren in 1932 en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant had verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp van één naar drie dagdelen per week, maar dit verzoek werd afgewezen door verweerder. De Raad heeft vastgesteld dat appellant psychische klachten heeft die verband houden met zijn vervolging, maar dat hij in staat wordt geacht lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft het beleid van verweerder onderschreven, dat aan personen van 70 jaar of ouder een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp kan worden toegekend, mits zij niet in staat zijn om lichte huishoudelijke taken uit te voeren. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn gevonden om te twijfelen aan het standpunt van verweerder, dat appellant in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, zoals afwassen en boodschappen doen. De uitspraak bevestigt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

16.6608 WUV

Datum uitspraak: 11 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 oktober 2016, kenmerk BZ01982979 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1932, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat hij psychische klachten heeft die in verband staan met de ondergane vervolging. In de loop van de tijd zijn aan appellant verschillende voorzieningen toegekend, waaronder een vergoeding van de kosten van huishoudelijke hulp van maximaal vier uren (één dagdeel) per week.
1.2.
In januari 2016 heeft appellant verzocht de vergoeding voor huishoudelijke hulp uit te breiden naar drie dagdelen per week. Bij besluit van 8 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant niet door zijn vervolgingsgerelateerde psychische klachten of zijn niet-vervolgingsgerelateerde lichamelijke klachten is aangewezen op meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp. Daarbij is overwogen - kort gezegd - dat appellant in staat wordt geacht om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder hanteert, voor zover hier van belang, het beleid dat aan een persoon van
70 jaar of ouder, zoals appellant, een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan worden toegekend indien hij op grond van het totaal van zijn medische beperkingen - zowel causale als niet-causale - niet meer in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Een voorziening voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan ook worden toegekend indien sprake is van causale psychische aandoeningen in combinatie met (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. Meer dan twee dagdelen kunnen worden toegekend als de betrokkene op grond van causale aandoeningen niet in staat is tot maaltijdbereiding. Dit beleid is al meermalen onderschreven (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2657).
2.2.
Vooropgesteld wordt dat appellant niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat uit het beleid van verweerder niet voldoende duidelijk naar voren komt wat door verweerder onder lichte huishoudelijke werkzaamheden wordt verstaan. Zoals verweerder nog eens heeft bevestigd, gaat het hierbij om taken als afstoffen, afwassen en boodschappen doen. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat de vaststelling of aan de onder 2.1 genoemde voorwaarden is voldaan, op het individuele geval toegesneden maatwerk inhoudt. Daarom bevatten de beleidsregels geen limitatieve opsommingen of strikte ondergrenzen. Een en ander is niet onaanvaardbaar te achten.
2.3.
Verweerder heeft de aanvraag van appellant om advies voorgelegd aan de geneeskundig adviseur R. Loonstein. Deze arts heeft mede op basis van gegevens van de huisarts geconcludeerd dat appellant in staat moet worden geacht lichte huishoudelijke taken uit te voeren. Het bezwaarschrift is voorgelegd aan de geneeskundig adviseur G.L.G. Kho, arts. Hij heeft het advies van Loonstein onderschreven. Het in bezwaar overgelegde verslag van de door appellant ingeschakelde arts G.J. Laatsch is voorgelegd aan Kho. Deze heeft geconcludeerd dat de bevindingen van Laatsch de conclusies bevestigen van het advies dat door Loonstein is opgesteld.
2.4.
In de beschikbare gegevens zijn geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan het standpunt dat verweerder op grond van deze adviezen heeft ingenomen. Laatsch stelt in zijn rapportage dat appellant zelf de afwas, de lichte boodschappen en de zware (weekend)boodschappen doet. Daarmee bevestigt deze rapportage feitelijk de conclusies van de geneeskundig adviseurs van verweerder. Ter zitting heeft appellant bevestigd dat hij genoemde taken zelf uitvoert, waarbij hij heeft toegelicht dat het doen van de afwas in zijn geval inhoudt het in- en uitruimen van de afwasmachine. Verder heeft hij genoemd het zetten van koffie en het regelmatig bereiden van (warme) maaltijden. Bij het doen van de zware boodschappen heeft hij soms hulp nodig van omstanders. Dit alles in aanmerking genomen, heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat appellant in staat moet worden geacht lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
2.5.
Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Smolders

HD